Examenboeken > 2018: Homerus
ODYSSEE 19, 491 - 507 Thuis op de Ithaca
En tot hem sprak op haar beurt de zeer verstandige Eurycleia:" Mijn kind wat voor een woord ontsnapte jou aan de haag van je tanden.
Jij weet (immers) hoe mijn wilskracht onwrikbaar (is) en onverzettelijk,
en ik zal het volhouden als (was ik) een harde steen of ijzer.
Maar ik zal jou (iets) anders zeggen, en jij moet het in je hart/verstand overwegen:
als een god door toedoen van jouw handen de fire vrijers zal doden,
dan op dat moment zal ik voor jou opsommen de vrouwen in het paleis,
die jou minachten en (zij) die onschuldig zijn."
En haar sprak ten antwoord de schrandere Odysseus:
"Moedertje, waarom toch zul jij hen noemen? Want het is helemaal niet nodig dat jij (dat doet)..
Nu zal ik ook zelf ieder(e vrouw) stuk voor stuk opmerken en kennen;
Maar zwijg over wat gezegd is (tussen ons), en laat het over aan de goden."
Zo da sprak hij, en de oude vrouw ging door het megaron naar buiten
om water voor het voeten wassen te halen; want het vorige (water) was er helemaal uitgestroomd.
Enntoen zij de voeten/hem gewassen had en vet/glanzend gezalfd had met olijfolie,
trok dan Odysseus de stoel weer dichterbij het vuur
om zich te warmen, en hij bedekte het litteken helemaal met de vodden.