Examenboeken > 2014: Ovidius
Metamorphoses X, 196 - 208
"Jij glijdt weg, afstammeling van Oebalus, beroofd van je eerste jeugd"
zei Phoebus, en ik zie jouw wond, mijn misdaad.
Jij bent (de oorzaak van) mijn verdriet en (tegelijk) mijn misdaad mijn rechterhand moet
als veroorzaker van jouw dood aangewezen worden; ik ben de bewerkstelliger van jouw begrafenis/dood.
[Maar wat is dan toch mijn schuld? Tenzij gespeeld hebben schuld genoemd kan
worden, tenzij ook bemind hebben
schuld genoemd kan worden.]
Och mocht het geoorloofd zijn mijn leven voor jou of samne met jou
(prijs) te geven! Omdat wij wij echter gehouden worden aan de wet van het noodlot,
zul jij altijd met mij zijn en zul jij vastzitten in mijn mond die jou gedenkt."
Mijn lier door het tokkelen van mijn hand zal jou, mijn/onze liederen zullen jou bezingen.
en als een nieuwe bloem zul jij met geschreven letters ons gezucht nabootsen.
Ook zal er die/zo'n tijd(stip) zijn waarop een zeer dappere held zichzelf
verandert in/toevoegt aan deze bloem en gelezen wordt op/in hetzelfde blad.