Examenboeken > 2014: Ovidius
Metamorphoses II, 171 - 192
Toen voor het eerst werden de ijskoude(zeven sterren van de) Grote Beer warm
en probeerden zij zich vergeefs te bevochtigen
in/met de verboden zee,
en de Draak die het dichtst
geplaatst is bij de ijzige pool,
eerder/voordien lui/traag door de kou en voor niemand huiveringwekkend,
werd warm en kreeg/nam aan ongekende woedeuitbarstingen door de hitte;
Ook zeggen ze/zegt men dat jij, Ossendrijver, in verwarring gebracht gevlucht bent,
hoe traag je ook was en (hoezeer) jouw wagen jou tegenhield/probeerde tegen te houden.
Maar zodraa de ongelukkige Phaëthon vanuit het hoogste van de hemel op de landen
neerkeek die zich diep, heel diep uitstrekten,
werd hij bleek en begonnen zijn knieën plotseling te knikken van angst
en is er duisternis opgekomen voor zijn ogen doorheen/ondanks het zo grote licht,
en reeds zou hij lievert willen dat hij de paarden van zijn vader nooit aangeraakt had,
reeds betreurt hij het zijn afkomst te kennen en door te vragen zijn zin doorgezet te hebben,
reeds verlangend de zoon van Merops genoemd te worden, wordt hij zó meegesleurd, als
een schip die voortgedreven wordt door de razende noordenwind waarvan de eigen stuurman
het roer dat overwonnen is heeft losgelaten, (en) dat hij heeft overgelaten aan goden en gebeden/ aan zijn lot.
Wat moet hij doen? Een groot deel van de hemel is achter de rug gelaten,
vóór zijn ogen is meer (hemel). In zijn geest meet hij elk van beide
en nu eens kijkt hij vooruit
naar het westen, dat niet voorbestemd is
voor hem om aan te raken/bereiken, dan weer kijkt hij om naar het oosten,
hij staat verstomd/verstijfd niet wetend wat hij moet doen en noch laat hij de teugels vieren
noch is hij in staat ze aan te trekken noch kent hij de namen van de paarden.