Examenboeken > 2010: Cicero
Pro Caelio (vervolg) 1-67
Want dat Caelius zijn goede relatie met Catilina voor de voeten wordt geworpen, wat dat betreft moet hij ver boven ieder verdenking verheven zijn.U weet dat Catilina met mij naar het consulschap gedongen heeft in de jaren dat Caelius hier nog een puber was. Als deze al ooit toenadering zocht tot hem of zich van mij verwijderde – ook al sloten vele goede jonge lieden zich bij die nietswaardige en slechte kerel aan – dan zou men (van hem) kunnen vinden dat hij op wat al te vertrouwelijke voet met Catilina geweest is.
Maar wij weten en zien natuurlijk pas achteraf dat hij zelfs tot diens aanhangers behoorde. Wie ontkent dat? Op dit punt van mijn pleidooi [hier] verdedig ik echter die periode in het leven die van zichzelf uit niet sterk is en vergeven is van hartstocht voor anderen.
Toen ik praetor was, was hij [Caelius] onafgebroken bij mij; hij kende Catilina niet. Die bestuurde toen als praetor Africa.
Er verstreek een jaar en toen stond Catilina terecht wegens afpersing. Caelius hier was bij mij; hij heeft hem [tijdens dat proces] nooit ondersteund met zijn aanwezigheid. Het jaar daarop stelde ik mij kandidaat voor het consulschap; Catilina stelde zich eveneens kandidaat. Nooit heeft Caelius toen voor hem gekozen, [en] nooit heeft hij zich van mij gedistantieerd.
Nadat hij zich dus zoveel jaar op het forum had opgehouden, zonder verdenking, zonder slechte naam, sloot hij zich bij Catilina aan toen die zich opnieuw kandidaat stelde.
Hoelang denk je dan dat je die leeftijd[sgroep] onder toezicht moet houden?
Voor ons tenminste was er vroeger één jaar voor uitgetrokken om de armen in de toga te houden, en om op het Marsveld in tuniek aan sport en spel te doen, en diezelfde aanpak gold in zowel het legerkamp als de strijd [op het slagveld] als wij meteen in krijgdienst gegaan waren.
En dan nog: als iemand zich op die leeftijd zelf niet kon beschermen, niet alleen vanuit zijn eigen waardigheid, onkreukbaarheid en van huis uit meegekregen strenge opvoeding, maar ook vanwege een bepaalde aangeboren goede aanleg, kon hij de ware schande toch niet ontlopen, op welke manier hij ook door de zijnen [zijn omgeving] in bescherming genomen werd.
Maar niemand had het over [verspilde woorden aan] de reputatie en zedigheid van iemand die het prille begin van die periode zonder kleerscheuren te boven gekomen was, wanneer die [eenmaal] zichzelf sterk gemaakt had en man met de mannen was.
Toen Caelius [dus] echter een jaar of wat op het forum was, sloot hij zich aan bij Catilina. Velen deden precies hetzelfde, van elke stand en van elke leeftijd. Zoals u zich denk ik herinnert, beschikte Catilina over zeer vele tekenen die op de beste eigenschappen wijzen, geen heldere [tekenen] maar overschaduwde.
Hij ging om met vele slechte mensen; en toch deed hij alsof hij de allerbeste mannen toegedaan was. Hij was behept met verlokkingen tot wellust, maar er waren ook bepaalde prikkels om ijverig te zijn en hard te werken.
Hij blaakte van ondeugden van wellust, en [toch] waren de prikkels voor het krijgswezen er in volle kracht.
Persoonlijk ben ik van mening dat er nooit een dergelijk monstrum op aarde geweest is, zo’n combinatie van tegengestelde, verschillende, onderling strijdige natuurlijke voorliefdes en begeerten.
Wie was er in enig tijdsbestek geliefder bij mannen van hoger aanzien en wie meer gelieerd aan slechtere mannen?
Wie was er ooit burger van betere partijen en een walgelijker staatsvijand?
Wie was er meer ontaard in zijn wellusten en volhardender in zijn vele harde werk?
Wie was er hebzuchtiger in zijn inhaligheid en verkwistender in zijn vrijgevigheid?
Dat waren, heren rechters, werkelijk bewonderenswaardige eigenschappen in die man, [ik bedoel dat hij] velen samenbracht door vriendschap, dat hij hen vasthield door inschikkelijkheid, dat hij met allen deelde wat hij had, dat hij hen in moeilijke tijden hielp met geld, invloed, lichamelijk werk, zo nodig zelfs misdaad en roekeloosheid, dat hij zich aanpaste en richtte naar de omstandigheden, dat hij zich in alle bochten wrong en keerde, met sombere mensen ging hij ernstig om, met vrolijke mensen aangenaam, met ouderen ernstig, met de jeugd vrolijk, met misdadigers overmoedig, met wellustelingen buiten de perken.
Met deze zo bonte en veelzijdige aard had hij niet alleen van overal ter wereld alle slechte en vermetele mensen bijeengebracht, maar beschikte hij ook over vele sterke, goede mannen dankzij een bepaald soort gefingeerde deugdzaamheid. En er zou uit hem nooit zo’n misdadige aandrang ontstaan zijn om dit rijk uit te roeien, als zo’n onmenselijk samenstel van ondeugden niet gevoed werd door bepaalde wortels van gemak[zucht] en doorzettingsvermogen.
En daarom, heren rechters, moet die overweging verworpen worden, en de beschuldiging van een relatie met Catilina niet blijven hangen.
Velen hebben dat gemeen [met hem], zelfs sommige goede mensen. Mijzelf, mij [nota bene], heeft hij [Catilina] bijna eens misleid omdat hij mij wel goed leek, iemand met een hang naar iemand van het beste soort, een solide en trouwe vriend. Ik heb zijn misdaden met eigen ogen [in documenten] vastgesteld eer ik ze begreep, in handen gehad eer ik er een vermoeden van had.
En voor zover ook Caelius zich bevond onder zijn grote scharen vrienden, is het meer dat hij het [nu] vervelend vindt zich vergist te hebben - zoals ook ik me schaam dat ik mij in dezelfde man heb vergist -, dan dat hij bang moet zijn voor de beschuldiging van een vertrouwelijke omgang met die figuur.
Daarom, [heren aanklagers,] is jullie betoog afgegleden van schimpscheuten over zijn [Caelius’] zedeloosheid naar de verdachtmaking van een samenzwering. Jullie hebben immers gesteld, en dat dan toch weifelend en terloops, dat hij [Caelius] aan een samenzwering meedeed vanwege zijn vriendschap met Catilina.
Niet alleen stak daar geen aanklacht in, maar de rede van de welbespraakte jongeheer [aanklager = Atratinus] vertoonde nauwelijks [enige] samenhang. Want wat voor grote woede was er in [kenmerkte] Caelius, wat voor grote keep in [kenmerkte] diens zedelijk gedrag of aanleg of diens persoonlijke of materiële aangelegenheden? Waar in deze verdachtmaking werd kortom de naam Caelius gehoord?
Ik zeg veel te veel over iets waar niet de minste twijfel over bestaat. En toch zeg ik wat ik nu ga zeggen [dit]. Niet alleen als hij bij een samenzwering betrokken was geweest maar zelfs als hij geen felle tegenstander van zo’n misdaad was geweest,had [Caelius] uitgerekend zijn jeugdige leeftijd nooit populair willen maken middels een beschuldiging van samenzwering.