Examenboeken > 2010: Cicero
10. Twee vaders
Ik ga nu terug naar jou, Caelius, op jouw beurt en ik neem het vaderlijke gezag en strengheid op me. Maar ik twijfel welke vader ik het liefst neem; of een of andere Caecilianus onstuimig en streng: “Waar ik nu pas brand voor mij mijn geest, nu wordt mijn hart overstelpt door woede”, of deze: “O rampzalige, o misdadiger”. Van ijzer zijn die vaders: “Wil je weten wat ik zeg, wat ik wil? Het zijn allemaal dingen waarvoor jij met jou schandelijke daden zorgt dat ik het tevergeefs wil”. Ze zijn nauwelijks te verdragen.Zo’n vader zou zeggen: “Waarom begaf jij je in die buurt van een prostituee? Waarom vluchtte jij niet weg van deze bekende verlokkingen? Waarom kende jij een of andere vreemde vrouw? Gooi je geld dan maar over de balk en verkwist je vermogen dan maar. Wat mij betreft is het jou geoorloofd. Als jij gebrek zult hebben, zal het jou verdriet doen, niet mij. Ik heb voldoende om wat over is van mijn leven aangenaam door te brengen.”
Caelius zou deze strenge en openhartige man antwoorden dat hij van het juiste pas was afgedwaald nadat hij verleid was door geen enkel verlangen. Wat is hiervoor het bewijs? Geen kosten, geen schade, geen lening.[tricolon, parallellie, ellips, anafoor, asyndeton] Maar het was een gerucht. Hoe weinigen kunnen deze ontvluchten in het bijzonder in een zo kwaadsprekende maatschappij?
Verwondert het je dat de buurman van deze vrouw [ = Caelius] een slechte naam heeft gekregen waarvan de eigen broer de praatjes van de vijanden niet kon ontvluchten?
Maar als de vader soepel is en inschikkelijk zoals hij is: Hij sloeg deuren in, het zal worden hersteld; hij scheurde de kleding kapot, het zal worden hersteld. Dan is de zaak van Caelius helemaal vrij van moeilijkheden. Want wat zou er zijn waarin hij zich niet makkelijk verdedigde? Ik zeg niets meer tegen die vrouw;
Maar, als er iemand zou zijn ongelijk aan deze die zich aan iedereen prostitueerde, die altijd openlijk iemand had die ze als minnaar aan had gewezen, van wie in het park, in het huis, bij het landgoed in Baiae alle wellustigen in en uitgingen alsof ze daar recht op hadden, die zelfs de jongemannen onderhield en de zuinigheid van de vaders draaglijk maakte met haar uitgaven, als een schaamteloze weduwe uitgelaten leefde, als een rijke verkwistend leefde, als een wulpse op de manier van een hoer leefde zou ik hem [algemeen, maar zinspelend op Caelius] dan als echtbreker beschouwen als iemand deze een beetje vrijer had begroet.
Iemand zal zeggen: “Is dit dus jouw manier van opvoeden? Leid jij zo jongemannen op? Vertrouwde en overleverde een vader deze jongen daarom aan jou, opdat hij zijn jeugd met liefde en met genoegen doorbracht, en opdat jij dit leven en deze neigingen verdedigde?”