Disco > Boek 2
Hoofdstuk 19, tekst A
1. Er was toen in het legerkamp onder de soldaten een jonge man, fel en dapper, Gnaeus Marcius.2.Terwijl hij op de wacht is, kwamen plotseling de Volsci- die besloten hadden de Coriolaniërs hulp te brengen-
3. schreeuwend aanrennen met luide stemmen en vielen hen in de rug aan.
4. In dezelfde tijd braken de Coriolaniërs uit het stadje en ze brachten de Romeinen in het nauw.
5. Marcius, die zag dat de soldaten geschrokken waren, riep niets vrezend uit:
6. 'Strijdmakkers, nu kunnen wij onze moed tonen!'
7. Vervolgens is hij samen met enkele andere soldaten dapper door de openstaande poort van de stad binnengedrongen.
8. Daar zag hij dicht bij de (stads)muren een brandend stuk hout dat hij greep en waarmee hij stuk voor stuk de huizen in brand stak.
9. De angstige bewoners verlieten hun huizen, schreeuwend:
10.'De Romeinen zijn in de stad! Ze steken de stad in de brand!'
11. Deze kreten versterkten de moed van de Romeinen, maar ze brachten de Volsci in verwarring.
12. Denkend dat de Romeinen hun stad innemen keren zij meteen terug.
13. Zo konden de Romeinen door de moed van één man Corioli veroveren.
14. Daarom is de bijnaam van de dappere Gnaeus Marcius later Coriolanus geworden.