Cicero
Pro Caelio 1-15
BuitenstaanderStel u eens voor, heren rechters, dat iemand die hier nu toevallig aanwezig is, die onze wetten niet kent, niets weet van onze rechtspraak en onze gewoontes op dat vlak niet kent. Dan weet ik zeker dat die zich vol verwondering afvraagt, welke zo grote gruwel speelt in deze zaak, dat op feestdagen met publieke spelen, alleen dit proces wordt gevoerd. En dan twijfelt hij er niet aan dat de beklaagde beschuldigd wordt van zo'n groot misdrijf, dat de staat niet zou kunnen blijven bestaan, als het werd genegeerd;
wanneer diezelfde dan hoort dat er een wet bestaat, die beveelt datt er dagelijks een onderzoek moet kunnen worden ingesteld naar oproerige, misdadige burgers, die gewapenderhand de senaat hebben bezet, geweld hebben gebruikt tegen de magistraten, de republiek hebben bestookt, dan zal hij die wet toejuichen, en navraag doen naar het misdrijf, waarover dit proces handelt;
maar wanneer hij dan hoort, dat geen enkel misdrijf, geen enkele vermetele daad, geen enkele geweldpleging voor de rechtbank wordt gedaagd, maar dat een eervolle jongeman, met een beroemd talent, illustere werklust, en uitstraling, beschuldigd wordt door de zoon van hem die hijzelf voor de rechtbank daagt en gedaagd heeft, dat hij bestookt wordt met de gifpijlen van een hoer, dan zal hij begrip opbrengen voor de loyaliteit van die zoon, menen dat de grilligheid van de vrouw moet beteugeld worden. En hij zal van oordeel zijn dat jullie harde werkers zijn, aan wie het niet toegestaan is vrije tijd te hebben, zelfs niet als iedereen vrije tijd heeft.