Latijn en Grieks.com
Latijn en Grieks.com
Latijn en Grieks.com

Cicero

Catalinarische redevoeringen I (volledig)

1.
Hoelang nog in ’s hemelsnaams zal jij ons geduld misbruiken, Catilina?
Hoelang nog zal die waanzin van jou met ons de spot drijven?
Hoelang nog zal jouw teugelloze brutaliteit voorthollen? Hebben dan op jou de nachtelijk bezetting van de Palatijn, niet de nachtelijk patrouilles van de stad, niet de vrees van het volk, niet de samenloop van alle fatsoenlijke burgers, niet deze plaats, zeer beveiligd om senaatszittingen te houden, niet de gelaatsuitdrukkingen van dezen, indruk gemaakt? Merk je niet dat jouw plannen openbaar zijn?
Zie je niet dat doordat al dezen ervan op de hoogte zijn, je samenzwering volkomen wordt lamgelegd?
Wat je de laatste nacht hebt gedaan, wat de voorlaatste, waar je bent geweest, wie je bijeen hebt geroepen, welk plan je hebt gesmeed, wie van ons, denk je, weet dat niet?

2.
O wat een tijden, O wat een zeden! De senaat weet het, de consul ziet het en deze leeft nochtans. Leeft hij nog? Ja zelfs, meer nog, hij verschijnt nog in de senaat, hij neemt deel aan het openbaar debat, hij merkt en duidt met zijn ogen eenieder van ons aan voor zijn moordpartij. Wij echter, dappere mannen, geloven genoeg te doen voor de staat, als we zijn waanzinnige aanval maar ontwijken. Ter dood had jij, Catilina, reeds lange tijd op bevel van de consuls gebracht moeten worden. Op jou had het verderf dat jij tegen ons reeds lange tijd beraamt, moeten terechtkomen.

3.
Of is het niet zo dat zo’n achtenswaardig man, P.S., opperpriester, T.G., heeft gedood, hoewel deze slechts lichtjes de gevestigde inrichting probeerde aan het wankelen te brengen. Zullen wij Catilina die de hele wereld met moord en branden wil verwoesten, als consul tot het einde toe verdragen? (ik heb geen goesting meer!) Want ik ga voorbij aan die al te oude voorbeelden, namelijk dat G.S.A., S.M., die aasde op een revolutie, eigenhandig vermoorde. Er was, er was ooit eens in deze staat die vastberadenheid, namelijk dat dappere mannen een staatsgevangen burger met zwaardere straffen beteugelden dan een zeer grimmige vijand. Wij hebben een senaatsbesluit tegen jou, hard en streng. Het ontbreekt de staat niet aan beleid noch aan volmacht over deze stand. Wij, wij, ik zeg het openlijk, wij blijven als consul in gebreken.

4.
De senaat besliste ooit dat Lucius Optimus er als consul moest op toezien dat de staat geen enkele schade zou lijden. Geen enkele nacht is er tussengekomen. Gedood is wegens sommige verdachtmakingen van revolutionaire activiteiten,Gaius Gracchus, ondanks zijn beroemde vader, grootvader en voorvaders. Gedood is ook consul M.F. samen met zijn kinderen. Door een gelijkaardig senaatsbesluit werden de staatsbelangen toevertrouwd aan de consuls C.M. en L.U.. Heeft niet de dood waarmee de staat straft L.S., de volkstribuun en C.Servius, de praetor, een dag langer laten wachten?
Maar waarachtig! Wij dulden reeds de 20ste dag dat de scherpte van de volmacht van dezen, wordt afgebot. Wij hebben namelijk een dergelijk senaatsbesluit, maar ingesloten in het archief, als opgeborgen in een schede, krachtens welk senaatsbesluit,jij, Catilina, dadelijk had gedood moeten zijn. Je leeft en je leeft niet om je brutaliteit te laten varen, maar om die op de spits te drijven. Ik wens genadig te zijn, heren senatoren; ik wens in zulke grote gevaren van de staat, niet nalatig over te komen, maar ik veroordeel mezelf nu wegens mijn lichtzinnige nalatigheid.

5.
Er is een kamp, tegen het Romeinse volk, in de bergpassen van Etrurië opgeslagen; het aantal vijanden groeit elke dag; de opperbevelhebber echter van het kamp en de aanvoerder van de vijanden zie we in de stad, ja zelfs in de senaat, terwijl die elke dag van binnenuit een of andere vorm van verderf voor de staat beraamt. Als ik jou dan eindelijk laat arresteren, Catilina, als ik zal bevelen jou te doden, dan zal ik, geloof ik, vrezen dat alle fatsoenlijke burgers niet eerder zullen zeggen dat dit door mij te laat is gedaan, dan dat iemand zegt dat dit door mij te wreed is gedaan. Maar ik word er alsnog van weerhouden om dit te doen wat reeds lang had moeten gedaan zijn. Eerst dan zal je gedood worden, wanneer er niemand meer zo gemeen, zo verlopen, zo gelijkend op jou kan gevonden worden die niet toegeeft dat dit terecht gebeurd is.

6a.
Zolang er iemand zal zijn die jou durft te verdedigen, zal je leven. En je zal leven zoals je leeft, in bedwang gehouden door mijn talrijke troepen, opdat je je niet kan roeren tegen de staat. Bovendien zullen de ogen en oren van velen jou zelfs niet merken, zoals ze tot nog toe gedaan hebben, zullen ze jou bespieden en bewaken, zonder dat je het in de mot hebt.

6b.
Want wat is er, Catilina, waarop je nog langer zou wachten, als noch de nacht met zijn duisternis je misdadige vergadering kan verbergen, noch een privé-huis de stemmen van je samenzweerders met zijn muren kan geheimhouden, als alles aan het licht komt, als alles naar buiten wordt gebracht? Verander van nu af aan dat plan van jou, geloof me, vergeet moord en brandstichtingen. Je wordt aan alle kanten aan banden gelegd, al je plannen zijn klaarder dan het zonnelicht, het is geoorloofd deze nu met mij te overlopen.

7.
Herinner je dat ik op 21 oktober in de senaat gezegd heb dat op een zekere dag, meerbepaald op 27 oktober, C.Manlius naar de wapens zou grijpen, je trawant en handlanger van je stoutmoedige praktijken? Heb ik me vergist, Catilina, ik zeg niet in zo’n grote zaak, zo verschrikkelijk en ongeloofwaardig, maar ook, wat zeer te verwonderen is, in dag?
Ook heb ik in de senaat gezegd dat jij de moord op de Optimaten had vastgesteld op 28 Oktober, juist toen vele vooraanstaande burgers van de stad, niet zozeer om zichzelf te redden dan om jouw plannen te verijdelen, uit Rome gevlucht zijn. Kan je ontkennen dat jij precies op die dag door mijn bescherming, door mijn waakzaamheid, je je niet hebt kunnen roeren tegen de staat, de dag waarop jij zei, ondanks het vertrek van de overigen, dat je tevreden was met de dood van ons, die achtergebleven waren?

8.
En verder? Terwijl je erop vertrouwde dat precies op 1 november je bezet zou zijn door een nachtelijke aanval, merkte je dat die kolonie op mijn bevel beveiligd was door mijn garnizoen, wachtposten en bewakers? Je bereikt niets, je beraamt niets, je bedenkt niets, dat ik niet alleen zou horen, maar ook zou zien en volkomen doorhebben.



9.
Overloop eindelijk die voorlaatste nacht met mij: dan zal je begrijpen dat ik kordater waak over de redding van de staat dan jij over zijn ondergang. Durf je te ontkennen, waarom zwijg je, ik zal het bewijzen als je het ontkent, ik zie immers dat er hier in de senaat enkelen zijn die met jou zijn samen geweest.
O onsterfelijke goden! Waar ter wereld zijn we? Wat voor een senaat hebben we? In welke stad leven we? Hier, hier in ons midden, heren senatoren, in deze raad, de eerbiedwaardigste en verhevenste van de wereld, zijn er die plannen maken betreffende de ondergang van ons allen, die plannen maken betreffende de ondergang van de hele stad, ja zelfs van de hele wereld. Als consul zie ik hen en ik vraag uw mening over het staatsbeleid en hen die hadden moeten worden gedood met het zwaard, wel die verwond ik nog niet met mijn stem.
Je was dus bij Laecus die nacht, Catilina, je verdeelde de delen van Italië, je besliste waarheen eenieder moest vertrekken volgens jou, je koos uit diegenen die je te Rome zou achterlaten, wie je met jou naar buiten zou leiden, je wees de wijken van de stad toe voor brandstichting. Je verzekerde jezelf ervan dat je weldra zou weggegaan zijn, je zei dat je toen nog een beetje oponthoud had, omdat ik nog in leven was. Er werden twee Romeinse ridders gevonden, die jou zouden bevrijden van je zorg en die beloofden dat zij diezelfde nacht voor zonsopgang mij zouden vermoorden in mijn bed.

10.
Dit alles ben ik maar pas nadat jullie samenkomst ontbonden was te weten gekomen. Ik heb mijn huis verstevigd en beschermd met grotere troepen. Ik heb hen buitengesloten die je ’s morgens naar mij had gestuurd om mij te groeten, aangezien precies diegenen gekomen waren van wie ik aan vele en hooggeplaatste mannen reeds voorspeld had dat zij op dat ogenblik naar mij zouden komen. Aangezien de situatie zo is, Catilina, ga verder zoals je begonnen bent. Ga eindelijk weg uit de stad. De poorten staan open. Al te lang wacht dat kamp van Manlius van jou op jou als opperbevelhebber. Leid ook je volgelingen met je me; zoniet alles, dan toch zoveel mogelijk. Je zal mij van een grote vrees bevrijden als er maar een afstand is tussen jou en mij.
Je kan niet langer bij ons verblijven; ik zal het niet verdragen, ik zal het niet dulden, ik zal het niet toelaten!

11.
Een grote dank moet betuigd worden aan de onsterfelijke goden en vooral aan deze Jupiter Stator, de oudste bewaker van deze stad, omdat we ontsnapt zijn aan dit zo weerzinwekkend, zo angstwekkend en zo staatsgevaarlijk ondier. Niet al te vaak mag de opperste veiligheid van de staat door 1 man in gevaar gebracht worden.
Zolang als je mij, Catilina, de aangeduide consul, belaagde, heb ik me niet door de publieke staatswacht beschermd, maar met persoonlijk waakzaamheid. Toen je bij de laatste consulverkiezingen op het Marsveld mij en ook je medekandidaten wou vermoorden, heb ik al je misdadige pogingen verijdeld met de hulp van vrienden en staatstroepen, zonder in het openbaar alarm te slaan. Telkens als je me aanviel, heb ik met eigen middelen weerstand geboden tegen jou, hoewel ik zag dat mijn ondergang met groot onheil van de staat verbonden was.

12.
Nu reeds val je openlijk de staat aan: de tempels van de onsterfelijke goden, de huizen van de stad, het leven van alle burgers, heel Italië doem je tot de ondergang en de vernietiging.
Maar omdat ik nog niet durf te doen wat het eerst nodig en in overeenstemming met deze functie en de traditie van onze voorouders is, zal ik dat doen wat uit een oogpunt van strenge normen nogal gematigd, voor het openbaar welzij echter nuttiger is. Want als ik jou laat doden, zal in de staat de rest van de samenzweerders achterblijven; als jij, waartoe ik jou reeds lange tijd aanspoor, zou weggaan, zal het staatsgevaarlijk grondsop van jou makkers uit de stad geschept worden.

13a.
Wat is er, Catilina? Aarzel je dat te doen uit mijn bevel, wat je reeds uit eigen beweging probeerde te doen?
De consul beveelt de vijand uit de stad weg te gaan. Je vraagt me, of je in ballingschap wil gaan? Ik beveel niets, maar als je me om raad vraagt, ik raad het je aan!

13b.
Wat is er immers, Catilina, dat jou nog langer in de stad zou kunnen plezier doen? In deze stad is er niemand buiten die samenzweerders van verdorven mannen, die jou niet vreest, niemand die jou niet haat.
Welk brandmerk van schande in je familieleven is niet ingebrand in je leven?
Welke schande van je private gedragingen kleeft niet aan je naam vast? Welke losbandigheid is er vreemd geweest aan je ogen, welke wandaad ooit aan je handen, welke schandaal heel je lichaam?
Aan welke jongeman die jij met de verlokkingen van allerhande verleidingskunsten had verstrikt, heb je niet ofwel het zwaard aangeboden op weg naar een roekeloze misdaad ofwel niet de fakkel vooruitgedragen op weg naar een uitspatting?

14.
En verder? Onlangs toen je door de dood van uw vorige vrouw je huis had leeggemaakt voor een nieuw huwelijk, heb je dan niet met een andere ongelooflijke misdaad deze misdaad bekroond? En hieraan ga ik voorbij en ik duld dat er gemakkelijk over gezwegen wordt, dat in deze gemeenschap, de gruwelijkheid van een zo zware misdaad ofwel zal blijken zich te hebben voorgedaan of ongewroken is. Ik zie jouw financiële ineenstorting in z’n volle omgang die jou zal bedreigen op 13 november over het hoofd. Ik kom tot die feiten die geen betrekking hebben op je persoonlijke eerloosheid door je gebreken, niet op je huiselijke geldnood en huislijke schandelijke gedrag, maar die betrekking hebben op het hoogste staatsbelang en op het behoud van ons leven allemaal.

15.
Kan dit licht hier of deze lucht voor jou, Catilina, aangenaam zijn, aangezien je weet dat er niemand van dezen is die niet weet dat jij op 29 november – nog onder het consulaat van Lepidus en Tullus – op het vergaderplein hebt gestaan met een wapen, dat jij een bende op de been hebt gebracht om de consuls en de vooraanstaanden van de staat te doden, dat niet een vorm van bezinning of vreesgevoelens van jou, maar de beschermgodin van het Romeinse volk jouw waanzinnige misdaad heeft tegengehouden?
En ik ga ook voorbij aan die verleden feiten, ze zijn immers bekend of er zijn er vele andere nadien begaan.
Hoe dikwijls heb je mij als toekomstige consul, hoe vaak heb je mij zelfs als consul niet proberen te vermoorden? Hoeveel aanvallen van jou, zo gericht dat ze niet leken ontweken te kunnen worden, heb ik met een zeer kleine zijsprong, en zoals men zegt met een lichaamsbeweging, gepareerd?
Je bekomt niets, je bereikt niets en toch houd je niet op te proberen en te willen.

16a.
Hoe dikwijls is die dolk aan je handen ontwrongen? Hoe dikwijls is hij door toeval jou ontvallen en ontglipt? En in welke geheime eredienst deze juist door jou ingewijd en opgedragen is, weet ik niet, ik stel je de vraag, omdat je meent dat het noodzakelijk is deze in het lichaam van de consul te steken.

16b.
Wat is dat leven nu van jou? Ik stel me die vraag want ik zal immers voortaan met je spreken op zo’n manier dat ik niet door haat bewogen lijk te zijn, waardoor ik zou moeten bewogen zijn, maar door medelijden, die ik onder geen enkele voorwaarde aan jou verschuldigd ben.
Je bent een beetje voordien in de senaat gekomen. Wie uit deze zo grote opkomst, wie uit je zo vele vrienden en relaties heeft je gegroet?
Als dit sinds mensenheugenis aan niemand is te beurt gevallen, verwacht je dan nog een openlijke veroordeling, terwijl je verpletterd bent door het zeer zwaar vonnis van stilzwijgendheid.
Wat betreft het feit dat de banken bij je aankomst leeg waren, die door alle oud-consuls, die door jou zeer dikwijls voor de dood aangeduid zijn geweest, zodra je bent gaan zitten dat deel van de banken leeg en onbezet werden achtergelaten, met welk gemoed dan toch meen je dat je dit moet verdragen?

17.
Als mijn slaven, bij Hercules, mij op die wijze zouden vrezen, zoals al jou medeburgers jou vrezen, zou ik menen dat ik mijn huis moet verlaten; jij, meen jij niet dat je de stad moet verlaten?
En, als ik zou zien dat ik door mijn medeburgers, zelfs ten onrechte, zo zwaar verdacht en gehaat was, zou ik liever de aanblik van de medeburgers willen missen dan met vijandige ogen van iedereen aangekeken te worden; jij, hoewel je erkent vanuit het bewustzijn van jou misdaden dat de haat van iedereen gewettigd is, twijfel je eraan hun aanblik en hun aanwezigheid te vermijden van wie je de gedachten en gevoelens kwetst? Als jou ouders jou vrezen en ze je zouden haten en je hen op geen enkele wijze gunstig zou kunnen stemmen, zou je, naar ik meen, vanonder hun ogen ergens heen moeten verdwijnen.
Nu haat en vreest het vaderland, dat de gemeenschappelijke vader van ons allen is, jou, en al lange tijd oordeelt het dat je aan niets anders denkt dan aan een moord op hem. Zal je zijn gezag niet vrezen, noch de uitspraak aanvaarden, noch de macht beginnen vrezen?


18.
En deze richt zo het woord tot jou, Catilina en spreekt enigszins stilzwijgend: ‘Sinds enige jaren deed er zich geen enkele misdaad meer voor, hetzij door jou, geen enkele schandaal zonder jou; voor jou alleen waren de moorden op vele burgers, voor jou waren de mishandeling en de plundering van de burgers ongestraft en vrij, jij was niet alleen in staat in het negeren van de wetten en de verhoren, maar ook in ze om te keren en te vernietigen. De vroegere misdaden, hoewel ze ondraaglijk waren, toch, heb ik ze verdragen zoals ik kon. Nu echter dat ik helemaal in vrees ben wegens jou, dat Catilina gevreesd wordt bij het minste gerucht, dat blijkbaar geen enkel complot tegen mij kan gesmeed worden dat niets te maken heeft met jou misdaad, dat is ondraaglijk. Daarom, ga weg en bevrijd me van deze vrees; als die gegrond is, opdat ik er niet aan ten onder ga, als die ongegrond is, opdat ik dan eindelijk eens mag ophouden bang te zijn.



19.
Als het vaderland deze woorden tot jou zou spreken, zoals ik heb gezegd, zou het dan geen gehoor vinden, zelfs als het geen macht zou kunnen gebruiken? Wat zal ik zeggen over het feit dat je je voor huisarrest hebt aangeboden, dat je gezegd hebt om de verdenkingen af te weren, dat je bij M. Lepidus wou wonen? Door deze niet aanvaard durfde je zelfs (petje doen?) naar mij komen en vroeg je mij in mijn huis in verzekerde bewaring te houden.
Toen je ook van mij dit antwoord had gekregen, dat ik op geen enkele manier samen met jou tussen dezelfde muren veilig kan zijn, omdat ik reeds in groot gevaar verkeer doordat we ons binnen dezelfde stadsmuren zouden bevinden, ben je naar Q.M., de praetor, gegaan. Door deze afgewezen, ben je verhuisd naar jou vriend, de uitstekende man, M.Metellus, van wie je blijkbaar dacht dat hij uiterst nauwkeurig zou zijn om jou te bewaken en zeer scherpzinnig argwaan om jou zou koesteren en jou zeer dapper zou bestraffen. Maar hoe ver lijkt hij van de kerker en de boeien te moeten verwijderd zijn, dat hij van zichzelf reeds vind dat hij de vrije hechtenis verdient.

20.
Aangezien de toestand zo is, Catilina, aarzel je, als je de dood niet kan ingaan in alle gemoedsrust, naar een of ander land te gaan en dat leven te ontrukken aan vele vormen, gerechtvaardigd en verdiend, van doodstraf en je aan de eenzame ballingschap toe te vertrouwen?
Leg het voor aan de senaat, zei je. Dit eis je en je zegt dat als deze vergadering beslist dat je in ballingschap moet gaan , je je daaraan zult onderwerpen. Ik zal het niet voorleggen, omdat het strijdig is met mijn principes en toch zal ik ervoor zorgen dat je begrijpt wat dezen over jou denken. Ga weg uit de stad, Catilina; bevrijdt de staat van vrees; vertrek in ballingschap, als je op dit woord wacht. Wat is er? Let je soms niet op? Bemerk je wel de stilte van dezen? Ze laten me gaan, ze zwijgen. Waarom wacht je op het formele senaatsbesluit, van wie je de uitgesproken wil, zelfs al zwijgen ze, doorziet?

21.
Maar als ik ditzelfde aan deze uitstekende jongeman P.S. had gezegd, evenals aan de zeer dappere man., M.M., dan zou de senaat dadelijk, ook al ben ik consul, in deze tempel zelf met het volste recht met geweld de hand op mij gelegd hebben. Over jou, Catilina, door zich rustig te houden, keuren ze het goed; door te dulden, vellen ze een vonnis; door te zwijgen, roepen ze uit. En niet alleen dezen van wie het gezag voor jou natuurlijk dierbaar is, het leven zeer waardeloos, maar ook voor die Romeinse ridders, de zeer hoogstaande en uitstekende mannen, en de overige zeer dappere burgers die rondom de senaat staan, van wie jij zowel de talrijke opkomst hebt kunnen zien, als de gevoelens hebt kunnen zien, als de stemmen een beetje terug duidelijk hebt kunnen horen. Reeds lange tijd kan ik zelfs nauwelijks de gewapende handen afhouden, maar ik zal er hen gemakkelijk toebrengen om jou achter te laten op deze plaatsen die jij sinds lange tijd tracht te verwoesten, uit te leiden tot aan de poorten.

22.
Trouwens, waar heb ik het over? Zou iets u tot andere gedachten brengen, zou u ooit uw Leven beteren, aan vluchten denken, of ballingschap overwegen? Mogen de onsterfelijke goden u die mentaliteit ingeven! Ofschoon ik zie, als u, door mijn woor¬den bang geworden, in ballingschap bent gegaan, welk een grote storm van haat ons bedreigt, zoniet in het heden - met de herinne¬ring aan uw misdaden nog vers in het geheugen - dan toch bij het nageslacht.
Maar die prijs is het me waard, mits die ramp uitsluitend mij treft en niet de staat in gevaar brengt. Maar we kunnen niet van u verlangen dat u van uw eigen fouten onder de indruk komt, voor de straffen van de wet beducht raakt, voor de crisissituatie van de staat capituleert.
Want het lijkt er niet op, Catilina, dat u zich ooit uit schaamte van enige schanddaad hebt laten weerhouden; noch hebben vrees of redelijkheid u ooit van gevaar of een wanhoopsdaad afgehou¬den.

23.
Daarom, zoals ik al zo dikwijls heb gezegd: vertrek, en als u tegen mij - uw persoonlijke vijand, zoals u verklaart - haat wilt aanwakkeren, ga dan vooral regelrecht in ballingschap; nauwelijks zal ik de praatjes van de mensen kunnen verduren als u dat doet; nauwelijks zal ik, als u op bevel van de consul in ballingschap gaat, de last van die haat kunnen torsen. Maar indien u er de voorkeur aan geeft tot mijn faam en glorie hij te dragen, verdwijn niet die louche misdadigersbende, begeef u naar Manlius, sleep die verdor¬ven burgers mee, maak u van de fatsoenlijke los, verklaar het va¬derland de oorlog, wees trots op die onzalige gangsters, zodat het erop lijkt dat u niet door mij naar buitenstaanders bent verbannen, maar op uitnodiging naar uw eigen mensen bent gegaan.

24.
Waarom zou ik u trouwens uitnodigen, terwijl ik weet dat u reeds mannen vooruitgestuurd hebt die u gewapend bij Forum Aurellum moeten opwachten, dat met Manlius een datum is vast¬gesteld en afgesproken? Mij is bekend dat u ook die zilveren ade¬laars vooruit hebt gestuurd die, naar ik vertrouw, voor u en de uwen noodlottig en dodelijk zal zijn en waarvoor in uw huis een misdadige schrijn is ingericht. Kunt u hem nog langer missen? U was immers gewend hem te aanbidden voor u op moordenaarspad ging en dikwijls hebt u uw onzalige rechterhand vanaf dat altaar rechtstreeks uitgestoken om burgers te vermoorden.

25.
Eindelijk zult u dan gaan waarheen uw tomeloze en krankzinnige begeerte u allang meesleurde. En deze stap doet u geen verdriet, maar bezorgt u een ongelooflijk genot. Voor deze verdwazing heeft de natuur u voortgebracht, heeft uw wil u ge¬traind, het lot u bewaard. Nooit hebt u rust begeerd, nooit zelfs een oorlog, tenzij een misdadige. U hebt een groep gevormd, een samenraapsel van verdorvenen, van mensen verstoken van alle hoop, van alle voorspoed.

26.
Welk een blijdschap zult u te mid¬den van hen ervaren; van vreugde zult u jubelen, van wellust dron¬ken zijn, wanneer u onder dat grote getal van uw volgelingen geen fatsoenlijk mens meer hoort of ziet! Voor de praktijk van een der¬gelijk leven zijn die zogenaamde oefeningen van u bedacht: niet alleen op de grond liggen, op de loer om ontucht te bedrijven, maar ook om een misdaad te begaan, waakzaam zijn niet alleen om de slaap van echtgenoten, maar ook om het bezit van gezeten burgers te belagen. U hebt gelegenheid om te demonstreren dat a gehard bent - zoals iedereen weet - tegen honger, kou, gebrek aan alles, maar u zult merken dat u daartegen niet langdurig bent opgewas¬sen.

27. a
Dát heb ik bereikt, toen ik u van het consulaat heb afge¬houden, dat u beter ais balling de staat kunt belagen dan 'turn als consul naar de ondergang voeren, en dat die misdadige onderne¬ming van u eerder roofmoord dan oorlog moet worden genoemd.



27. b
Nu, om van mij, heren en senatoren, een bijna rechtvaardige klacht van het vaderland af te wenden en af te weren, luister alstublieft aandachtig naar wat ik zal zeggen en prent dit diep in jullie ziel en hoofd. Ook als het vaderland, dat mij veel dierbaarder is dan mijn leven, als heel Italië , als heel de staat tot mij als volgt zou spreken: “M. Tulli, wat doe je? Zal jij van wie je bent te weten gekomen dat hij de vijand is, van wie je ziet dat hij een oorlogsleider is, van wie je merkt dat hij als opperbevelhebber in het kamp van de vijanden verwacht wordt, de aanstichter van een misdadige oorlog, de leider van een samenzwering, de opruier van de slaven en verlopen burgers, laten gaan, zodat hij niet uit de stad gezonden, maar losgelaten tegen de stad schijnt te zijn? Geef je niet liever het bevel dat deze toch wel in de boeien moet geslagen worden, dat hij toch wel ter dood gebracht moet worden, toch wel door de ergste vorm van doodstraf geliquideerd moet worden.

28.
Wat toch hindert jou? De gewoonte van de voorouders? Maar zeer vaak hebben de ambteloze burgers in deze staat, de staatsgevaarlijke burgers met de dood bestraft. Of zijn de wetten een obstakel, die over de doodstraf van de Romeinse burgers zijn gestemd? Maar nooit hebben in deze stad, diegenen die ontrouw zijn geworden aan de stad, hun burgerrechten behouden. Of vrees je voor de haat van de komende generaties? Een voorwaar schitterende dank betuig je het Romeinse volk, dat jou, een man door eigen verdienste beroemd, geen aanbeveling van de voorouders, zo vroegtijdig tot het opperste gezag over alle trappen van de ereambten hebt verheven, als jij, wegens de haat of de vrees van een of andere gevaren, het heil van jou burgers verwaarloost.

29.
Maar als er dus enige vrees is voor haat, moet je ernstiger vrezen voor het verwijt van onbekwaamheid en slapheid dan van strengheid en doortastendheid. Of, wanneer Italië door een oorlog verwoest zal worden, wanneer de steden zullen vernietigd worden, de huizen in brand zullen staan, zal je dan niet menen dat je door een vuur van haat getroffen zal worden? Aan deze zeer eerbiedwaardige stemmen van de staat en aan de gedachte van die mensen die hetzelfde menen, zal ik een beetje antwoorden als ik gedacht had dat dit het beste was om te doen, heren en senatoren, namelijk dat met de dood bestraffen, dan had ik die bandiet niet het genot van een uur langer te leven gegund. Want als de hoogste mannen en de beroemdste burgers op geen enkele manier zich met het bloed van S., de Gracchen en F. en verscheiden van vroegere tijden hebben bezoedeld, maar zelfs naam hebben gemaakt, moet ik zeker niet vrezen dat er iets van haat voor mij op mijn nageslacht zou overvloeien wegens het doden van deze burgermoordenaar. Maar zelfs als deze haat mij zozeer boven het hoofd hing, toch was ik steeds van mening dat ik de haat voortgebracht door het krachtdadig optreden, als een eer, niet als haat moet beschouwen.

30.
Nochtans zijn er sommigen in deze vergadering die ofwel datgene wat boven hun hoofd hangt niet zien, ofwel dat wat ze zien niet willen zien, maar dezen hebben de hoop van Catilina gevoed door hun halfslachtige beslissingen en ze hebben de samenzwering bij haar ontstaan sterker gemaakt door die niet te geloven. En door hun invloed zouden velen niet alleen criminelen, maar ook naïevelingen, als ik wou optreden tegen deze, zouden ze zeggen dat dat wreed en dictatoriaal gebeurd was. Nu begrijp ik dat als die in het kamp van Manlius aankomt, waarheen hij zich richt, niemand zo dwaas zal zijn dat hij niet ziet dat de samenzwering een feit is, dat niemand zo crimineel is dat hij dat niet toegeeft.
Als deze ene verder gedood is, begrijp ik dat dit verderf van de staat slechts voor een korte tijd kan teruggedrongen worden, niet voor altijd de kop in kan gedrukt worden. Indien echter hij zichzelf verbant en met zichzelf zijn aanhangers naar buiten leidt en van overal verzamelde schipbreukelingen op dezelfde plaats erbij voegt, zo uitgeroeid en vernietigd wordt en bij dit het zo sterk ontwikkeld verderf van de staat, maar ook de wortel en de kiem van alle rampen.

31.
Immers al lange tijd, heren senatoren, leven wij in dit gevaar en hinderlaag van een samenzwering, maar op onverklaarbare wijze is de rijpheid van alle misdaden n van de vroegere razernij en roekeloosheid over de tijd van ons consulaat losgebarsten. Welnu als uit zo’n grote roversbende die ene uit de weg zal worden geruimd, zullen we misschien wel de indruk hebben voor korte tijd van zorg en vrees bevrijd te zijn. Het gevaar zal echter blijven bestaan en het zal diep in de adem en de ingewanden van de staat ingesloten zijn.
Zoals vaak mensen ziek worden door en zware ziekte, wanneer ze gekweld worden door brandende koorts, als ze ijskoud water hebben gedronken, eerst lijken verlicht te worden, vervolgens veel erger en heviger aangegrepen worden, zo zal deze ziekte die in de staat huist,verlicht door de straf van die kerel, feller verergeren, indien de overigen nog in leven zijn!

32.
Laten daarom de slechten zich terugtrekken, zich afscheiden van de patriotten, zich verzamelen op één plek, laten zij, kortom, een mening die ik al vaker heb uitgesproken, door een muur van ons afgescheiden worden. Laten zij ophouden de consul in zijn eigen huis te belagen, het spreekgestoelte van de stadspraetor omsingelen, het senaatsgebouw met zwaarden in hun hand belegeren, brandpijlen en fakkels in prepareren om de stad in de as te leggen. Laat, kortom, op het voorhoofd van een ieder te lezen zijn wat hij van de staat denkt. Dit beloof ik u, heren senatoren: de oplettendheid bij ons, consuls, het gezag van uw kant, de dapperheid bij de ridders van Rome, de eensgezindheid onder alle patriotten zal zo groot zijn, dat u ziet dat na het vertrek van Catilina alles is openbaard, aan het licht gebracht, overwonnen, bestraft. Catilina, onder deze voortekenen, ter absolute redding van de staat, tot uw eigen rampspoed en verderf en tot de ondergang van hen die zich met u verplicht hebben tot iedere misdaad en oudermoord, moet u naar uw goddeloze en misdadige oorlog vertrekken.

33.
U, Juppiter, die met dezelfde ceremonie door Romulus bent opgericht als deze stad gesticht is, u, die wij in de ware zin des woords Beschermer van deze staat en van dit rijk noemen, zult deze man en zijn bondgenoten ver van uw tempels en die van anderen, van de huizen en muren van de stad, van het leven en bezittingen van alle burgers weren en de mensen die vijanden zijn van de patriotten, vijanden van het vaderland, plunderaars van Italië, die zich aan elkaar verplicht hebben door een pact van misdadigheid en een gruwelijk bondgenootschap, bestraffen.

Statistieken

Vertalingen op de site: 7.338

Nieuw afgelopen maand: 8

Gewijzigd afgelopen maand: 18