Bello Gallico > Boek 1
Tekst 11: xxx
1. Reeds hadden de Helvetiers hun troepen naar de bergengten enhet gebied van de Sequanen geleid en waren bij het gebied van de
Haeduërs aangekomen en plunderden hun akkers.
2. Omdat de Haeduërs zichzelf en hun bezittingen niet tegen hen
konden verdedigen, zonden ze legaten naar Caesar om hulp te vragen
3. zij hadden zich altijd zo ten dienste gesteld van het Romeinse
volk zodat bijna onder toezicht van ons leger hun akkers niet
mochten worden verwoest, hun kinderen niet in slavernij mochten
worden weggevoerd en hun steden niet mochten worden ingenomen.
4. Terzelfdertijd brachten de Anibarri, vrienden en bloedverwanten
van de Haeduërs, Caesar ervan op de hoogte dat zij, na de
plundering van hun akkers, niet gemakkelijk het geweld van de
vijanden uit hun steden konden weghouden.
5. Eveneens namen de Allobrogen, die over de Rhône dorpen en
bezittingen hadden, de vlucht naar Caesar en toonden dat er
behalve de grond van hun akker voor hen niets overbleef.
6. Hierdoor aangezet besloot Caesar dat hij niet mocht wachten
totdat de Helvetiërs bij de Santonen zouden aankomen, nadat alle
bezittingen van de bondgenoten waren vernield.