Ascensus > 3e Jaar
3 Plinius, Epistulae IX, 33, 4-6+10
§4 Een zekere jongen, stoutmoediger dan de anderen, zwom verder de zee in. Een dolfijn kwam hem tegemoet en nu eens ging hij de jongen voor, dan weer volgde gij, soms zwom hij rond hem heen en ten slotte nam hij hem op zijn rug, liet hem eraf, dook opnieuw onder hem en gij droeg de angstige knaap eerst de volle zee in, daarna keerde gij zich naar de kust en gaf hij hem terug aan het land en zijn leeftijdsgenoten.§5 Het gerucht verbreidt zich over de kolonie. Iedereen komt samengelopen, ze kijken naar de jongen zelfs als naar een wonder, ze ondervragen, luisteren, vertellen verder. De volgende dag bezetten ze de kust, ze kijken voor zich uit naar de zee en iets dat gelijkt op de zee(=lagune). De jongens zwemmen, tussen hen die jongen, maar voorzichtiger. De dolfijn verschijnt opnieuw op tijd, opnieuw bij de jongen. Die vlucht samen met de anderen. De dolfijn, alsof hij hem uitnodigt en terugroept, springt omhoog, duikt onder en beschrijft verschillende kringen.
§6 De tweede dag, de derde dag, verscheidene dagen wordt dit herhaald totdat de kinderen die opgegroeid zijn in de zee zich schamen over hun vrees. Ze komen dichterbij en spelen met hem en roepen hem, ze raken hem zelfs aan en aaien hem, wat hij toelaat. De durf neemt toe met het uitproberen. Vooral de jongen die het als eerste had geprobeerd, zwemt naar de zwemmende dolfijn, springt op zijn rug, wordt gedragen en teruggebracht. Hij gelooft dat het dier hem herkent en van hem houdt en houdt zelf van het dier. Geen van beiden is bang, geen van beiden wordt gevreesd.
§10 Alle magistraten kwamen toegestroomd naar het schouwspel, maar door hun komst werd de bescheiden stad geruïneerd door onkosten. Uiteindelijk verloor de plaats zelf zijn rust en afzondering. Men besloot dat in het geheim datgene gedood moest worden waarnaar men was samengekomen.