Latijn en Grieks.com
Latijn en Grieks.com
Latijn en Grieks.com

Via Latina > Boek 1

Les 21, taaloefeningen

Taalblok 21

1    Een geheime zaak

‘Ik heb gehoord dat Ulixes een nieuwe zaak / iets nieuws heeft bedacht.

Door die zaak / Daardoor zullen wij eindelijk de Trojanen overwinnen.’

‘De zaak bevalt me niet. Je gelooft/denkt toch niet
dat de Trojanen gek zijn? Zij zullen het gevaar van die zaak / daarvan

spoedig merken/doorhebben, zij zullen die zaak / dat niet vertrouwen.’

‘Ulixes heeft al veel zaken van dit soort / veel van dit soort dingen bedacht,

hij is een man van grote wijsheid en van grote lichaamskracht /

hij is een zeer slimme en oersterke kerel.

Heeft hij niet al vaak de Grieken uit ongunstige toestanden / benarde situaties gered?’

Ulixes kan de tijd van gunstige toestanden/situaties

niet bepalen, maar Minerva zal ons gunstig gezind zijn.’

 

    r.1    rem       acc. ev    object bij cogitavisse

    r.2    re         abl. ev     het middel waardoor

    r.3    res        nom. ev   subject bij placet

    r.4    rei         gen. ev    bijv. bepaling bij periculum

    r.5    rei         dat. ev    object bij credent

    r.6    res        acc. mv   object bij cogitavit

    r.8    rebus    abl. mv    na voorzetsel

    r.9    rerum    gen. mv   bijv. bepaling bij tempus

 

    Ontbrekende naamvallen

           res        nom. mv

           rebus    dat. mv

 

    Aanduiding eigenschap in r. 7: gen. en abl. qualitatis

 

2    Groep 5

     spem   acc. ev                  fide       abl. ev                                  spei     gen./dat. ev

     fidei     gen./dat. ev          res        nom. ev//nom./acc. mv          fidem   acc. ev

     rei       gen./dat. ev          fides     nom. ev//nom./acc. mv          rebus   dat./abl. mv

     re        abl. ev                  rerum   gen. mv                                spes     nom. ev

                                                                                                              nom./acc. mv

 

3    Wie heeft welke eigenschap?

     1   B   Hij die alles weet, is zeer wijs / heel knap.

     2   C   Zij die [aan] allen bevalt / bij iedereen in de smaak valt, is buitengewoon mooi.

     3   A   Hij aan wie allen gehoorzamen, heeft zeer veel gezag /

               geniet een zeer hoog aanzien.

     4   E   Hij die allen overwonnen heeft, is buitengewoon sterk.

     5   D   Hij die altijd hulp biedt, is zeer menselijk/humaan.

 


  4    Deze … die …   dit … dat …

eius regis                  eam iram

ea fide                      eorum hostium

ea signa                    ea fraus

id opus                     eos muros

eis oppidis                ei/eo dolo

eas curas                  eius/ei/eae sententiae

eis rebus

 

  5    Nomen

      1  Laocoön                3  Sparta

      2  Priamus                 4  Venus

 

  6    Klopt het?

D I S F E  >  FIDES

 

  7    Net als res

rebus       deis       – hominibus

rerum       deorum  – hominum

rem          deum     – hominem

rei            deo        – homini

 

  8    Spelbrekers

rerum       gen. mv, geen acc. ev

timere       werkwoord, geen zelfstandig naamwoord

hospes      Groep 3, niet Groep 5

fide           abl. ev, geen imp. ev

post          voorzetsel, geen voegwoord

hostis       nom./gen. ev, geen dat./abl. mv

 

  9    Wie was zo?

Iuppiter

Hercules

Minerva

Cleopatra    >  IUNO

 

10    Wie Italiaans spreekt, spreekt Latijn

Paola is altijd alleen, ze heeft niet veel vriendinnen.

PAOLA: Sandra en Maria, gaan jullie met mij mee? Ik ga naar het theater.
SANDRA: Nee, ik kan niet. Ik moet studeren.
PAOLA: En jij, Maria?
MARIA: Nee, ik ga niet met je mee.