1 Een geheime zaak
‘Ik heb gehoord dat Ulixes een nieuwe zaak / iets nieuws heeft bedacht.
Door die zaak / Daardoor zullen wij eindelijk de Trojanen overwinnen.’
‘De zaak bevalt me niet. Je gelooft/denkt toch niet
dat de Trojanen gek zijn? Zij zullen het gevaar van die zaak / daarvan
spoedig merken/doorhebben, zij zullen die zaak / dat niet vertrouwen.’
‘Ulixes heeft al veel zaken van dit soort / veel van dit soort dingen bedacht,
hij is een man van grote wijsheid en van grote lichaamskracht /
hij is een zeer slimme en oersterke kerel.
Heeft hij niet al vaak de Grieken uit ongunstige toestanden / benarde situaties gered?’
Ulixes kan de tijd van gunstige toestanden/situaties
niet bepalen, maar Minerva zal ons gunstig gezind zijn.’
r.1 rem acc. ev object bij cogitavisse
r.2 re abl. ev het middel waardoor
r.3 res nom. ev subject bij placet
r.4 rei gen. ev bijv. bepaling bij periculum
r.5 rei dat. ev object bij credent
r.6 res acc. mv object bij cogitavit
r.8 rebus abl. mv na voorzetsel
r.9 rerum gen. mv bijv. bepaling bij tempus
Ontbrekende naamvallen
res nom. mv
rebus dat. mv
Aanduiding eigenschap in r. 7: gen. en abl. qualitatis
2 Groep 5
spem acc. ev fide abl. ev spei gen./dat. ev
fidei gen./dat. ev res nom. ev//nom./acc. mv fidem acc. ev
rei gen./dat. ev fides nom. ev//nom./acc. mv rebus dat./abl. mv
re abl. ev rerum gen. mv spes nom. ev
nom./acc. mv
3 Wie heeft welke eigenschap?
1 B Hij die alles weet, is zeer wijs / heel knap.
2 C Zij die [aan] allen bevalt / bij iedereen in de smaak valt, is buitengewoon mooi.
3 A Hij aan wie allen gehoorzamen, heeft zeer veel gezag /
geniet een zeer hoog aanzien.
4 E Hij die allen overwonnen heeft, is buitengewoon sterk.
5 D Hij die altijd hulp biedt, is zeer menselijk/humaan.
4 Deze … die … dit … dat …
eius regis eam iram
ea fide eorum hostium
ea signa ea fraus
id opus eos muros
eis oppidis ei/eo dolo
eas curas eius/ei/eae sententiae
eis rebus
5 Nomen
1 Laocoön 3 Sparta
2 Priamus 4 Venus
6 Klopt het?
D I S F E > FIDES
7 Net als res
rebus deis – hominibus
rerum deorum – hominum
rem deum – hominem
rei deo – homini
8 Spelbrekers
rerum gen. mv, geen acc. ev
timere werkwoord, geen zelfstandig naamwoord
hospes Groep 3, niet Groep 5
fide abl. ev, geen imp. ev
post voorzetsel, geen voegwoord
hostis nom./gen. ev, geen dat./abl. mv
9 Wie was zo?
Iuppiter
Hercules
Minerva
Cleopatra > IUNO
10 Wie Italiaans spreekt, spreekt Latijn
Paola is altijd alleen, ze heeft niet veel vriendinnen.
PAOLA: Sandra en Maria, gaan jullie met mij mee? Ik ga naar het theater.
SANDRA: Nee, ik kan niet. Ik moet studeren.
PAOLA: En jij, Maria?
MARIA: Nee, ik ga niet met je mee.