Via Nova > Boek 1 Urbs
hoofdstuk 14 oef 3
1. Je hebt mij een mooi geschenk gegeven; ik heb nooit een mooier geschenk ontvangen.2. De soldaat noch zijn sterkere broer waren het sterkst van alle Romeinen.
3. De jongens kunnen de opdrachten van de leraar niet voltooien: de opdrachten zijn te moeilijk.
4. De (jonge)man is zeer mooi: ik ken geen mooiere (jonge)man dan hij.
5. De Romeinse soldaten vochten zo dapper mogelijk, maar er waren te veel vijanden.
6. Het nogal lange lied (/gedicht) bevalt niemand.
7. De tweeling haastte zich naar de leraar; Marcus rende het snelst.
8. Omdat je de reis korter had genomen, kwam je als eerste bij de villa aan.
9. De maaltijd is altijd goed, maar wanneer er gasten aanwezig zijn, bereiden de slaven zelfs een nog betere maaltijd.
10. De meester strafte de slaven, omdat ze de opdracht nogal slecht / te slecht hadden gedaan.