Tekst 6.1: De vrome boer

Ik zal jonge wijnstokken planten en grote vruchtbomen.
Zeker zal Spes niet teleurstellen, maar altijd stapels veldvruchten gyeven en vette druiventrossen.
Want ik vereer de goden.
Eenzame stronken in de akkers en een oude steen op de driesprong zullen bloemenkransen hebben.
Welke vrucht het nieuwe jaar ook voor mij heeft voortgebracht, hij zal als gift aan Saturnus geschonken worden, de landbouwer-god. Goudgele Ceres, voor jou zal er een arenkroon zijn van ons landgoed, die achter de deur van de tempel zal hangen.
In de vruchtenrijke tuin zal de rode wachter hangen, Priapus, die met zijn gevaarlijke zeis vogels zal verschrikken.
Ook jullie, Lares, bewakers van de arme akker, zullen jullie geschenken krijgen.