Plato
Niemand kan Sokrates schaden (Apologie 30c3-d6)
Maak geen lawaai, Atheense mannen, maar houd jullie alsjeblieft aan de dingen die ik van jullie heb gevraagd: om geen lawaai te maken over de dingen die ik jullie zal vertellen maar te luisteren; want jullie zullen ook, zo meen ik, ervan profiteren door te luisteren. Want ik zal dus ook enige andere dingen aan jullie vertellen waarbij julliemisschien lawaai zullen maken; maar doe dit volstrekt niet. Want weet goed: als jullie me (zullen) doden terwijl ik zó ben zoals ik zeg, zullen jullie mij niet méér schaden dan jullie zelf: want míj zou noch Meletos noch Anutos enig kwaad kunnen doen –want dat zou ook niet mogelijk zijn – want ik denk niet dat het (door de wil van god) mogelijk is voor een betere man om door een mindere te worden geschaad. Hij zou hem uiteraard kunnen doden of verbannen of de burgerrechten kunnen ontnemen.Maar deze dingen beschouwt hij, en ook een ander, misschien als grote kwaden, maar ik denk dit niet, maar veel meer om te doen wat hij nu doet: een man onrechtvaardig proberen te doden.