Lingua Latina > Boek 1
Hoofdstuk 8, opdr. 3
1 Marcus gaat naar Titus, zijn vriend en zegt:noster ‘Vandaag is onze leraar niet vrolijk.
2 tui Steeds/Telkens waarschuwt hij mij: «Waarom bekommer je je niet
om de woorden van je leraar?
3 tuis, nostri Discussieer met je vrienden over de plannen van onze Alexander!
4 noster, suis Waarom wil onze koning met zijn mannen naar landen varen
gelegen in de Oceaan / die in de Oceaan liggen?»
5 noster, sui Maar hij is onze koning niet! De leraar vindt/ontdekt telkens nieuwe
gevaren van/voor zijn Alexander. Ik ben vol woede! / Ik ben woest!’
6 "tuae" Titus (zegt): ‘Maar jij bent vol verlangen / verlangt naar de liefde
van je Aemilia.
7 tuam Altijd bekommer jij je zeer om / maak jij je druk om je mooie
meisje.
8 tua, tuam Voor jouw Aemilia verdraag/doorsta je veel gevaren en je
beschermt altijd je Aemilia.’
9 ‘Zwijg, ellendeling! Je bent vol jaloezie / hartstikke jaloers.’