Horatius
Ode I, 5
Welke tengere jongen, te midden van vele rozenovergoten met vloeibare geuren, drukte jou tegen zich aan
in een grot, Phyrra?
Voor wie bind jij je hoogblonde haren op,
Eenvoudige elegantie? Ach, hoe vaak
beweent hij het gebrek aan trouw en de wispelturigheid van de goden
en hij verbaasde zich over de wilde zee door zwarte winden
in al zijn onervarenheid
Hij die nu je gouden glans geniet, in al zijn goedgelovigheid
hij die hoopt dat zij altijd alleen voor hem beschikbaar zal zijn en altijd beminnelijk zal zijn
hij die niet vertrouwd is met de bedrieglijke wind!
Ongelukkige, voor wie jij
Onbeproefd straalt! De heilige wand
getuigt met de votiefplaat, dat ik
mijn kletsnatte kleren opgehangen heb
voor de machtige god van de zee