Fortuna > Boek 3
Hoofdstuk 4, tekst 3E
Nadat hij te laat was vertrokken, zag Pyramus in het mulle zand zekerevoetsporen van een wild dier en hij verbleekte over zijn hele hoofd. Zodra hij
echter de met bloed besmeurde sluier ook heeft gevonden, zei hij: ‘Een nacht zal
twee geliefden ten gronde richten, van wie zij een zeer lang leven waard is
geweest: mijn geest is schuldig! Ik doodde jou, beklagenswaardige, ik die jou
bevolen heb opdat je ‘s nachts kwam naar een gebied vol verschrikking en ik kwam
niet als eerste hierheen. Verscheur mijn lichaam, en verscheur mijn misdadige
ingewanden met jullie brede beet, o jullie leeuwen, welke ook maar wonen onder
deze rots.
Het is eigen aan een bange man, de dood te wensen.’ Hij raapte de sluier op en
hij brengt hem naar de schaduw van de afgesproken boom.
En zodra hij tranen heeft gestort op het bekende kledingstuk (en) kussen heeft
gegeven, zei hij: ‘Drink nu ook ons bloed!’
En het zwaard waarmee hij omgord was, heeft hij in zijn buik gestoken en direct
terwijl hij doodging, trok hij hem uit de (nog) warme wond en viel achterover op
de grond. Het bloed spuit omhoog, en niet anders dan wanneer een
waterleidingbuis springt, wanneer het lood kapot is, en door een sissend
scheurtje lange waterstralen uitstoot en met water stoten de lucht doorbreekt.
En nat gemakt door bloed heeft de wortel de hangende moerbeivruchten gekleurd
met een purperen kleur.