Hoofdstuk 1, oefening 8

1. ik hoor
2. hij/zij hoort
3. wij horen
4. zij horen
5. jij hoort
6. jullie horen
7. zij slapen
8. wij voelen
9. hij/zij komt
10. jullie openen
11. jij springt
12. zij voelen
13. wij openen
14. hij/zij slaapt
15. ik kom
16. jullie springen
17. jij voelt
18. zij openen
19. wij slapen
20. jullie komen
21. salit
22. aperis
23. sentitis
24. venimus
25. dormio
26. audiunt
27. aperit
28. venis
29. salimus
30. dormitis
31. sentio
32. audimus
33. venit
34. saliunt
35. aperio
36. sentire
37. dormis
38. auditis
39. salire
40. veniunt