Examenboeken > 2014: Ovidius
Metamorphoses XIV, 346 - 361
Ook naar dezelfde bossen was de dochter van de Zon gekomen,
en om op de vruchtbare heuvels nieuwe kruiden te verzamelen,
had zij de met haar eigen naam genaamde velden van Circe verlaten.
Maar zodra zij, verborgen in het struikgewas de jongeman zag,
stond zij verstomd; de kruiden die zij verzameld had vielen uit haar hand,
en een vurige gloed scheen door heel haar binnenste te dwalen.
Zodra als zij haar geest tot bedaren heeft gebracht van de krachtige vurige gloed,
was zij van plan te bekennen wat zij begeerde; dat zij niet kon naderen,
daarvoor zorgde de snellheid van het paard en het (hem) omringende gevolg.
"Jij zult niet otsnappen" zei zij 'en het zal niet geoorloofd zijn dat jij door de wind wordt meegevoerd,
als ik tenminste mij(zelf) ken, als niet elke kracht verdwenen is
van mijn kruiden, en mijn toverspreuken mij niet bedriegen."
Zo sprak zei en zij heeft een drogbeeld met geen lichaam van een onecht
everzwijn gevormd en (het) bevolen langs de ogen van de koning voorbij
te rennen
en te schijnen naar het dicht met bomen (begroeide) woud te gaan,
waar(langs) het bos het dichtst is en het terrein niet doordringbaar is voor een paard.