Catullus
Carmen 50
Wat hadden we gistereneen zalige stoeipartij
met woorden, Licinius!
In een dronkenmansbui
speelden we elkaar versjes
in diverse maten toe.
Toen ik wegging, gloeiden
je geestige vondsten nog zo na
dat mijn eten niet smaakte
en ik geen oog dichtdeed,
maar opgewonden bleef woelen
en naar daglicht snakte
om weer met je te praten
en bij je te zijn. Terwijl ik
doodop op mijn divan lag,
vriend, maakte ik dit gedicht
om jou mijn hart te luchten.
Doe niet uit de hoogte, schat,
spuw niet op mijn verzoek
of Nemesis neemt nog weerwraak.
Een strenge godin, erger haar niet!