Pallas > Druk 5: boek 2
Hoofdstuk 19, tekst A: Odysseus en Athena
Zo werd Odysseus dus wakker in zijn vaderland, dat aan hem alles vreemd scheen te zijn: want rondom hem had Pallas Athena nevel uitgespreid. Nadat Odysseus wakker was geworden zei hij deze woorden: 'Ach ik! Bij het land van welke stervelingen ben ik weer aangekomen? Allemachtig, dus de leiders van de Phaiaken waren niet verstandig, die me bedriegend naar een vreemd land en stad hebben gebracht!' Plotseling ging Pallas Athena naar hem toe, die qua uiterlijk gelijkend was als een jonge koeherder en van goede afkomst, zoals kinderen van koningen zijn. Odysseus was heel blij nadat hij haar had gezien: 'O vriend, want hier ben ik jou als eerste tegengekomen, goedendag en ontvang mij met vriendelijke geest. Ik vraag je: welk land, welke stad is dit? Welk volk woont hier?'Athena antwoordde hem: 'Je bent een dwaas, vreemdeling of van ver gekomen, die naar dit land vraagt! Want dit eiland is dus niet onbekend: want het is rotsachtig, helemaal niet breed, maar niet volkomen onvruchtbaar: er ontstaat hier veel eten en zoete wijn. Dit is Ithaka, waarvan de naam denk ik ook Troje heeft bereikt!' Odysseus was blij met de duidelijke woorden over zijn vaderland. Toch zei hij tegen haar nog geen waar verhaal, maar een leugenachtig: want hij zei dat Phoeniciƫrs hem uit Kreta als balling met een boot daarheen hadden gebracht. Athena, nadat ze begon te glimlachen, was blij met de leugens en werd plotseling weer een knappe en grote vrouw! En ze sprak: 'Jij, Odysseus, vertelt altijd leugenachtige verhalen en stopt nooit te bedriegen met woorden, zelfs niet wanneer je in je vaderland bent. Maar Athena, kind van Zeus, die altijd bij elke lotgevallen je altijd bijsta en bewaak, herken je niet!'