Argo > 3 - Tekstboek
Tekst 38
les 38Spartanen
De jeugdleider traint de kinderen, die hij opvoedt, buiten de stad op
de vlakte. Alle dagen, waarop hij daar met hen heengaat, spoort hij
hen aan terwijl hij deze woorden zegt: (5) Overdenk, kinderen, in
welke stadstaat/polis jullie geboren zijn. Want welk volk overtreft
ons in dapperheid? Toon dus jullie dapperheid. Jij daar, die je niet
voldoende inspant, vrees de zweep maar! En jullie, over wie ik mij
niet verheug/met wie ik niet blij ben, draag ik op iets anders te
doen: (10) span je maar in om iets te stelen (letterlijk: iets
stelende). Want grote eer deel ik toe aan die kinderen, die, nadat ze
handig/slim een of andere opbrengst van de akkers gestolen hebben
verborgen blijven bij het binnengaan van de stad (= onopgemerkt de
stad binnengaan). Maar als jullie betrapt worden, ontvangen jullie
een schandelijke straf.’
(15) Een zeker kind van tien jaren gaat omdat hij een bepaald geluid
gehoord had, stiekem weg, omdat hij wil uitvinden, door welk mens
of welk dier het geluid gemaakt wordt. Spoedig vindt hij een of
ander vosje dat bij zijn gestorven moeder zit. Het kind neemt (20)
het kleine dier, waarvoor hij erg bang is, met zeer grote zorg op.
Daarna wachtte hij de nacht af.
In de nacht probeert hij, met het vosje, dat hij onder zijn kleding
heeft verborgen, de stad binnen te gaan, (25) maar hij wordt betrapt
door de jeugdleider, die hem vraagt: ‘Wat deed jij toch ’s nachts
buiten de stad?’ En het kind antwoordt niets, maar de jeugdleider
wacht op zijn antwoord. Plotseling valt het kind neer, omdat het
gestorven wis: (30) want onder zijn kleding heeft het vosje de hele
buik van de jonge held opgegeten, voor wie de schande van het
betrapt worden een grotere ramp leek dan de pijn en de dood.
[de pv's kunnen worden opgevat als praesens historicum en met
een vt worden vertaald]