Latijn en Grieks.com
Latijn en Grieks.com
Latijn en Grieks.com

Fabulae

Hoofdstuk 38, oefening 215

vraagpartikels bij vraagzinnen
neutraal : -ne?
ja verwachtend : nonne?
nee verwachtend : num? numquid?

1 Tu haec comperisti? Ben jij dit te weten gekomen?
2 Tune haec facies? Zal jij dit doen?
3 Redibitne? Zal hij terugkeren?
4 Nonne redibis? Zal jij dan niet terugkeren? / Jij zal toch wel terugkeren? (ja)
5 Num redibunt? Zullen zij dan terugkeren? / Zij zullen toch niet terugkeren? (nee)
6 Rogant, tune haec sanxeris. Zij vragen of u dit bekrachtigd heeft.
7 Dic nobis, num verum sit. Zeg ons of het dan toch waar is. (nee)
8 Utrum manserunt an abierunt? Zijn zij gebleven of weggegaan?
9 Rogamus, utrum abeas an maneas. Wij vragen of jij weggaat of blijft.
10 Manebisne an abibis? Blijf je of ga je weg? (Zal jij blijven of weggaan?)
11 In urbe mansuri estis an non? Zijn jullie van plan in de stad te blijven of niet?
12 Nescimus, utrum in urbe mansuri sitis necne. Wij weten niet of jullie van plan zijn in de stad te blijven of niet.
13 Felix abiit, miser redibit. Als een gelukkige is hij weggegaan, als een ongelukkige zal hij terugkomen.
14 Rogamus, quid factum sit. Wij vragen wat er gebeurd is.
15 Verum est an falsum? Is het waar of niet?
16 An falsum est? Of is het niet waar?
17 Rogamus, an falsum sit. Wij vragen of het niet waar is.
18 Nonne abituri sunt? Zij zijn toch wel van plan om weg te gaan? (ja)
19 Dic nobis, num abierit. Zeg ons of hij dan niet weggegaan is. (nee)
20 Utrum eum odistis an non? Haten jullie hem, of niet?