Fabulae
Hoofdstuk 36, oefening 205
tijdstammen derde conjugatie1 egissent : dat zij gehandeld hadden (agere egi actus)
2 coegerunt : zij hebben gedwongen cogere coegi coactus)
3 emit : hij koopt / hij heeft gekocht (emere emi emptus)
4 dempsero : ik zal weggenomen hebben (demere dempsi demptus)
5 rupimus : wij hebben gebroken (rumpere rupi rumptus)
6 promptus : tevoorschijn gehaald (M) (promere prompsi promptus)
7 legerant : zij hadden gelezen (legere legi lectus)
8 dilexisse : liefgehad te hebben (diligere dilexi dilectus)
9 scanderem : dat ik klom (scandere scandi scansus)
10 accendistis : jullie hebben aangestoken (accendere accendi accensus)
11 statui : ik heb besloten (statuere statui statutus)
12 victus eris : jij zal zijn overwonnen (M) (vincere vici victus)
13 voluti sunt : zij zijn gewenteld (M) (volvere volvi volutus)
14 argueramus : wij hadden bewezen (arguere argui - )
15 viseritis : dat jullie bezocht hebben / jullie zullen bezocht hebben (visere visi visurus)
16 minuti sint : dat zij verminderd zijn (M) (minuere minui minutus)
17 prehendisti : jij hebt opgepakt (prehendere prehendi prehensus)
18 sederat : hij had gezeten (sedere sedi sessus)
19 tribueris : dat jij toegekend hebt / jij zal toegekend hebben (tribuere tribui tributus)
20 fregeratis : jullie hadden gebroken (frangere fregi fractus)
21 ruperit : dat hij gebroken heeft / hij zal gebroken hebben
22 delectum sit : dat het uitgekozen is (deligere delegi delectus 1) plukken 2) kiezen)
23 intellexisses : dat jij begrepen had (intellegere intellexi intellectus)
24 adempti erant : zij waren weggenomen (M) (adimere ademi ademptus)
25 attribueras : jij had toegekend (attribuere attribui attributus)
26 fusum esset : dat het uitgegoten was (fundere fudi fusus)
27 sumptum sit : dat het genuttigd is (sumere sumpsi sumptus)
28 metuerimus : dat wij gevreesd hebben / wij zullen gevreesd hebben (metuere metui - )
29 redemissetis : dat jullie vrijgekocht hadden (redimere redemi redemptus)
30 accenderim : dat ik aangestoken heb (accendere accendi accensus)
31 versi eramus : wij waren omvergeworpen (M) (vertere verti versus)
32 neglexerint : dat zij verwaarloosd hebben / zij zullen ...hebben (neglegere neglexi neglectus)
33 defensus erit : hij zal verdedigd zijn (M) (defendere defendi defensus)
34 offensa ero : ik zal beledigd zijn (V) (offendere offendi offensus)
35 reprehendisse : berispt te hebben (reprehendere reprehendi reprehensus)
36 relicti estis : jullie zijn achtergelaten (M) (relinquere reliqui relictus)
37 soluti erunt : zij zullen zijn verlost (M) (solvere solvi solutus)
38 conscendissem : dat ik had bestegen (conscendere conscendi conscensus)
39 incensa erant : zij waren in brand gestoken (O) (incendere incendi incensus)
40 averti : ik heb afgewend (avertere averti aversus)