Latijn en Grieks.com
Latijn en Grieks.com
Latijn en Grieks.com

Fortuna > Boek 3

Hoofdstuk 14, tekst A-1I: Cicero klaagt Catalina aan

1 Nu (is het) het vaderland, dat de gemeenschappelijke moeder is van ons allen, (dat) jou haat en vreest en allang oordeelt dat jij op niets (anders) dan op zijn eigen ondergang zit te broeden: zul jij van dit (vaderland) noch het gezag vrezen noch gevolg geven aan het oordeel, noch voor het geweld heel bang worden?
Dit (vaderland) wendt zich tot jou, Catilina, en spreekt om zo te zeggen 'zwijgend': 'Er is nu al vele jaren lang geen enkele misdaad voorgekomen behalve door jou, geen enkele wandaad zónder jou; voor jou alleen is het vermoorden van vele burgers, voor jou de kwelling 5 en plundering van bondgenoten ongestraft en vrij (van vervolging) geweest; jij bent in staat geweest om niet alleen de wetten en gerechtelijke onderzoeken aan je laars te lappen, maar ook om (ze) ineffectief te maken en te torpederen. Die vroegere daden heb ik, hoewel ze niet te dragen waren, (dan) toch, voor zover ik kon, verdragen; nu echter is het niet (langer) te verdragen, dat ik geheel in angst zit wegens jou alleen, dat bij het minste gerucht Catilina gevreesd wordt, er geen enkel plan tegen mij opgevat kan worden, dat losstaat van jouw misdadigheid. Ga daarom weg en ontneem mij deze angst: als die (angst) echt is, om te vermijden dat ik overweldigd word, maar als die ongegrond is, om ervoor te zorgen, dat ik
10 eindelijk eens ophoud bang te zijn.'