Fortuna > Boek 3
Hoofdstuk 14, tekst A-1B: Cicero klaagt Catalina aan
1 O tijden, o zeden! De senaat begrijpt dit, de consul ziet het; toch leeft hij hier. Leeft hij? Sterker nog, hij komt zelfs in de senaat, hij neemt deel aan de openbare besprekingen, hij wijst met zijn blik een ieder van ons aan en bestemt hem voor de dood.Het schijnt echter, dat wij als dappere mannen onze plicht ten opzichte van de stad doen, als wij de razernij en de wapens van hem daar vermijden!
Je had, Catilina, allang op bevel van de consul ter dood gebracht moeten worden, het verderf, dat jij tegen ons
5 allen allang beraamd had, had tegen jou gericht moeten worden. Heeft soms niet de zeer aanzienlijke man Publius Scipio, pontifex maximus, Tiberius Gracchus, die de positie van de staat maar een beetje aan het wankelen bracht, als ambteloos burger gedood, terwijl wij (echter), als consuls, Catilina zullen verdragen, die de hele wereld met dood en brandstichtingen wil verwoesten? Want ik ga (nu) voorbij aan die te oude feiten, namelijk dat C. Servilius Ahala Spurius Maelius met eigen hand gedood heeft, toen deze revolutionaire neigingen had. Eens bestond, ja bestond die moed in deze staat, dat dappere mannen een verderfelijk burger met scherpere straffen in toom hielden dan de bitterste vijand.