Fortuna > Boek 3
Hoofdstuk 11, tekst 5D: Hispala informeert Aebutius over de Bacchanalia (39.10, 5-9)
1 Ze zei (tegen hem) des te meer vol verwondering en vragend wat er aan de hand was, nadat zij om bijstand en vergiffenis van goden en godinnen had gesmeekt, gesteld dat zij, gedwongen door haar liefde voor hem, geheimen geopenbaard zou hebben, dat zij als slavin als metgezel van haar meesteres dit heiligdom binnen was gegaan, (maar) dat zij nooit als vrije daarheen was gegaan. Dat zij wist dat dit een broedplaats was van verderf van alle soort; en dat het vaststond dat al in twee jaar niemand daar was ingewijd ouder dan twintig jaar. Dat iedereen, zodra hij naar binnen is gebracht, als5 een offerdier aan de priesters wordt overhandigd. Dat zij hem naar een plaats brengen die galmt van geschreeuw, gezang van een koor en het slaan van cimbalen en tamboerijnen, opdat de stem van degene die om hulp roept, wanneer hij gewelddadig wordt verkracht, niet tot iemands oren kan doordringen. Ze smeekte vervolgens en verzocht dringend dat hij deze zaak hoe dan ook zou voorkomen en dat hij zich niet overhaast in die situatie zou begeven waar alle wandaden eerst ondergaan moesten worden, vervolgens gedaan moesten worden. En zij liet hem niet eerder weggaan dan dat de jongeman zijn woord gaf om zich van deze cultus te zullen onthouden.