Pallas > Druk 3: boek 1
Hoofdstuk 4, tekst C: Taaloefeningen
TAALOEFENINGEN 4C.A1. Vrl, acc
2. Man, acc
Onz, nom
Onz, nom
3. Onz, nom
Onz, acc
4. Vrl, nom
5. Onz, nom
Onz, acc
6. Vrl, nom
7. Vrl, acc
8. Man, acc
Onz, nom
Onz, acc
9. Onz, nom
Onz, acc
10. Man, acc
TAALOEFENINGEN 4C.B
ZELFSTANDIG NAAMWOORD
1. Onz, Nom/Acc
2. Man, acc
3. Vrl, acc
4. Vrl, nom
5. man, nom
BIJVOEGLIJK NAAMWOORD
1. Man, nom
2. Vrl, nom
3. man, acc
4. Onz, Nom/Acc
5. Vrl, acc
1+4 = het grote beest
2+3 = de andere vriend
3+5 = de nieuwe kop
4+2 = het lange gevecht
5+1 = iedere slaaf
TAALOEFENINGEN 4C.C
1. De verschrikkelijke slang heeft een angstaanjagende vriend.
2. De grote Herakles zoekt een nieuwe strijd.
3. De vriend Jolaos gaat ook naar Lerna.
4. De vriend brengt het beest naar de meester.
5. Meteen ontdekt hij een ander angstaanjagend beest.
6. De vriend verbergt de kop.
TAALOEFENINGEN 4C.D
ZELFSTANDIG NAAMWOORD
1. Man, acc
2. man, nom
3. Man, acc
4. Vrl, acc
5. Onz, nom/acc
BIJVOEGLIJK NAAMWOORD
1. Vrl, acc
2. Man, acc
3. Man, nom
4. Onz, nom/acc
5. man, acc
1+5 = De grote god acc.
2+3 = De grote man nom.
3+2 = Veel angst acc.
4+1 = De grote kop acc.
5+4 = Het grote beest nom