Examenboeken > 2014: Ovidius
Metamorphoses II, 49 - 62
Het speet de vader gezworen te hebben, (de vader) die driemaal en viermaal
zijn stralende hoofd (hevig) schuddend zei: " Onbezonnen
is/zijn mijn woord(en) geworden door het/de jouwe. Och stond het maar vrij/was het maar mogelijk het beloofde
niet te geven; ik beken, alleen dit zou ik jou, zoon, weigeren.
Het staat (wel) vrij het af te raden. Niet is jouw wil/wat jij wilt veilig;
jij vraagt grote geschenken, Phaëton, en (geschenken) die
noch bij die krachten (van jou)
passen, noch bij (jouw) zo jeugdige jaren.
Jouw lot is sterfelijk (te zijn), niet is sterfelijk (dat), wat je wenst.
Meer nog zelfs dan wat aan de goden geoorloofd is ten deel vallen,
probeer jij in je onwetendheid te verkrijgen;
ook al is ieder tevreden met/overtuigd van zichzelf,
toch is niemand in staat te blijven staan op de vurige wagen
uitgezonderd ik. Ook de bestuurder van de uitgestrekte Olympus,
die woeste bliksems slingert met zijn verschrikkelijke rechter(hand),
bestuurt/ment deze wagen(s) niet, en wat groters hebben wij dan Iuppiter?