Examenboeken > 2014: Ovidius
Metamorphoses II, 31 - 48
Vervolgens/Dan, wat plaats betreft in het midden, zag de Zon de jongeman, die bang was door de de nieuwheid
der dingen, met zijn ogen waarmee hij alle dingen aanschouwt
en "Wat is de reden voor jou van je tocht? Wat" zei hij "zocht je op deze burcht,
zoon, Phaëton, die zeker erkend moet worden door zijn vader?"
Hij antwoordt: "O voor iedereen (schijnend) licht van de onmetelijke wereld,
vader Phoebus, als u mij het gebruik van deze naam verleent,
en Clymene niet haar schuld(ige schaamte) verbergt onder een valse voorstelling,
geef bewijzen van mijn afkomst, opdat ik daardoor als uw ware nakomeling
beschouwd/geloofd wordt, en neem deze onzekerheid weg uit mijn geest."
Hij had (het zijne) gezegd, maar zijn vader legde de rond zijn hele hoofd schitterende
stralenkrans af en beval (hem) dichterbij te komen
en na (hem) een omarming gegeven te
hebben zei hij: "En ben jij niet waard(ig) ontkend te worden
als de mijne en Clymene heeft de waarheid verteld over je afkomst,
en opdat je des te minder twijfelt, vraag een geschenk welk je maar wilt, opdat je dat
meeneemt terwijl ik het (jou) toedeel. Als getuige van de belofte moet aanwezig zijn
de poel waarbij door de goden gezworen moet worden, onbekend aan onze ogen."
Hij was nauwelijks goed en wel itgesproken (of) hij vraagt de wgen van zijn vader
en het recht om de snelvoetige paarden te besturen voor ëën dag.