Fortuna > Boek 2
Hoofdstuk 27, tekst C
Eens gaf Claudius een Naumachi. Toen de gladiatoren geroepen hadden: "GegroetCaesar, zij die gaan sterven groeten u", antwoordde
hij als grapje: "Of niet".
Na deze woorden meenden de gladiatoren dat de vrijheid aan hen is gegeven, en
wilden niet vechten.
Het rumoer dat toen ontstaan is, is later door een zekere gladiator in zulke
woorden verteld.
Wij riepen luid uit:"Caesar zei "Of niet"! Dit betekende vrijheid! Wij
hoeven niet te vechten!" Maar toen zagen wij de keizer
boos worden. Wij lachen omdat hij met zijn hoofd erg trilt, en hij riep met zijn
hardste stem uit: "Dit wil ik niet."
Maar wij begonnen luid uit te roepen: "U wilde dat, U wilde dat!" Gegroet
Caesar, wij smeken om vrijheid voor u.
Nu hoorden wij Claudius uitroepen: "Helemaal niet, helemaal niet."
Ondertussen zei een andere vriend tegen mij: "Het is beter
dat wij nu vluchten. Je bent het toch met me eens? Volg mij nu, gebruik deze
kans. Want als we blijven, gaat de kans voor vluchten
voorbij."
Daarna zagen wij dat de keizer van zijn plaats opstond. Hierheen en daarheen
wankelde hij, en hij trilde met zijn hoofd. Hij begon
ons te bedreigen. Stotterend schreeuwde hij uit: "Jullie zijn la-la-laf, wat
aarzelen jullie? Jullie zijn toch niet bang voor de doo-doo-dood?
Valt aan, als jullie niet vechten, dan stuur ik mijn so-so-soldaten op jullie af."
Ik lachte weliswaar om de belachelijke keizer, maar
tegelijk was ik bang. Ik keek naar de oever van het meer, en zag overal
soldaten. Wij waren ingesloten, en konden niet vluchten.
Ik betreurde het dat wij geen tweede Spartacus hadden.'