Cicero
Pro Caelio (252-261)
En er waren in én onze tijd én die van onze vaders en van onze voorouders, heren rechters, zeker vele zeer voorname mannen en zeer beroemde burgers van wie, hoewel in hun jeugd verlangens uitwoedden, er toen ze eenmaal volwassen waren geworden buitengewone deugden bestonden. (255) Van hen wil ik niemand noemen; jullie moeten ze zelf maar voor jullie geest halen. Ik wil immers niet van dappere en voorbeeldige mannen, welke het ook zijn, zelfs ook maar de geringste fout met de grootste deugd verbinden. Als ik dat zou willen doen, dan zouden door mij vele zeer aanzienlijke en zeer voortreffelijke mannen openlijk vermeld worden, waarvan voor een deel genoemd wordt een grote teugelloosheid in de jeugd, voor een deel een onmatige zucht naar weelde, een grote schuld aan een vreemde, kosten, lusten, (260) dingen die, wanneer zij later bemanteld zijn met vele deugden, wie dat zou willen zou kunnen verdedigen met het excuus van jeugdigheid.Anotaties (gebaseerd op vragen uit het examenhulpboek 2010):
In r.252-253 is er sprake van een polysyndeton: veelvuldig gebruik van verbindingswoord, in dit geval 'et' en 'que'.
Er worden vijf 'errata' genoemd in r.258-259 die een tegenstelling vormen met 'virtutibus' in r.260.