Hoofdstuk 9, opdracht 1 (versie 3)

1 A
1.1 Femina seni pecuniam tradit.
s io o pv
De vrouw gaf aan de oude man geld.
1.2 Domino ancillae cibum parant.
io s o pv
De slavinnen maken het eten voor de meester klaar.
1.3 Claudiae stolam novam mater emit.
io o o s pv
Moeder heeft een nieuwe stola voor Claudia gekocht.
1.4 Amicis pueri forum novum ostendunt.
io s o o pv
De jongens laten het nieuwe forum aan hun vrienden zien.
1.5 Senatori servus togam portat.
io s o pv
De slaaf draagt de toga van de Senator.
1.6 Pueri patri fabulam narrabant.
s io o pv
De jongens vertelden aan vader een verhaal.
1.7 Thermas populo Romano Imperator aedificavit.
o io io s pv
De Imperator heeft voor het Romeinse volk de Thermen gebouwd.
1.8 Aedificium magnae turbae locum praebet.
s io io o pv
Het gebouw bied plaats voor een grote menigte.
1.9 Populus Romanus Imperatori gratias egit.
s s io pv pv
Het Romeinse volk bedankte de Imperator.
1.10 Servus civibus togas custodiebat.
o io o pv
De slaaf bewaakte de togas voor de burgers.
1C
1. aan
2. voor