Vivat Roma > Boek 2
Hoofdstuk 27, tekst A: Hannibal vraagt om vrede
Hannibal en Scipio zijn ieder samen met een tolk samengekomen. Toen heeft Hannibal als eerste Scipio met deze woorden toegesproken:"Ik, die het Romeinse volk de oorlog aandeed en die zo vaak de overwinning bijna in handen had, kom nu uit eigen beweging naar jou toe, om vrede te vragen. Toen bereikte ik jouw vader in Italië. Toen raakte ik slaags met hem. Nu kom ik ongewapend naar zijn zoon.
Als jullie, Romeinen, tevreden zijn met Italië en wij met het rijk van Afrika, zouden noch wij in Italië strijden, noch jullie in Afrika. Jullie hebben bijna bij jullie poorten en stadsmuren de veldtekenen en de wapens van de vijand gezien, wij hebben vanaf Carthago het gedruis van de Romeinse legerkampen gehoord. In jullie voordeel wordt nu onderhandeld over vrede. Wat mij betreft: ik ben als oude man in het vaderland teruggekeerd, vanwaar ik als jongen ben vertrokken. Wat ik bij het Trasumeense Meer en bij Cannae was, dat ben jij vandaag.
Jij bent een jongeman, die eeuwig geluk geniet. Het geluk straalt jou nu toe. Maar zowel goede tijden als slechte tijden [lett.: zowel voorspoed als tegenspoed] hebben mij reeds geleerd, dat ik liever mijn verstand wil volgen, dan het lot [toeval].
Een zekere vrede is beter en veiliger dan een overwinning, waar op gehoopt wordt [lett.: die nog afgewacht moet worden]. Dit [vrede] is in jouw handen, dat [overwinning] in die van de goden. Ik, Hannibal, vraag om vrede, die ik zal beschermen. Ik zal ernaar streven, dat niemand spijt heeft van de vrede, die door mij verkregen is."