Latijn en Grieks.com
Latijn en Grieks.com
Latijn en Grieks.com

Cicero

Sextus Roscius - deel 2

Het voer voor de ganzen van het Capitolium wordt uit de schat¬kist betaald en er worden honden gehouden opdat deze alarm slaan als er dieven komen1. Maar zij kunnen dieven niet van anderen onderscheiden, daarom slaan zij, aangezien dit ver¬dacht is, telkens alarm wanneer 's nachts iemand het Capitoli¬um te na komt -en hoewel het dieren zijn, vergissen ze zich daarbij toch liever een keer teveel dan te weinig. Maar als de honden ook overdag blaffen wanneer het publiek toestroomt om de goden te eren, dan denk ik dat men ze de poten zou breken omdat ze zelfs op scherp staan als er van enig onraad geen sprake is. Iets dergelijks geldt ook voor de aanklagers: sommigen van jullie zijn als ganzen, die slechts lawaai maken, maar geen schade kunnen aanrichten; anderen zijn als honden, die zowel kunnen blaffen als bijten. Wij zorgen ervoor dat jullie je voer krijgen; jullie echter dienen je vooral te richten op degenen die zulks het meest verdienen: zo zal het volk jullie het meest dankbaar zijn. Verder mogen jullie, om de vergelijking compleet te maken, in geval van verdenking gerust blaffen; ook dat is toegestaan. Als jullie echter zo te werk gaan dat jullie beweren dat iemand zijn vader heeft gedood zonder dat jullie ook maar iets kunnen vertellen over het hoe en waarom en jullie blaffen zonder dat er van enige verdenking sprake is, dan zal weliswaar niemand jullie de benen breken, maar als ik deze mensen hier goed ken, zal die letter, waar jullie zo afkerig van zijn dat jullie zelfs alle Kalenda's haten, zo hardhandig in jullie voorhoofd worden gebrand dat jullie nadien over niets anders meer zullen kunnen klagen dan je eigen lot2.
21. Wat heb je mij gegeven om te weerleggen, waarde aanklager? Welke gronden voor verdenking hebben de heren van de jury inmiddels? "Hij was bang dat hij zou worden onterfd." Ik hoor wat je zegt, maar waarom hij dit moest vrezen heeft niemand verteld. "Zijn vader was het van plan." Bewijs het. Er is geen spoor van bewijs, hij heeft hierover met niemand gesproken die ons zekerheid zou kunnen verschaffen en waardoor het bij u op zou kunnen komen om de vader hiervan te verdenken. Als jij op deze manier aanklaagt, Erucius, zeg je dan niet duidelijk dit: "Ik weet welke beloning ik heb ontvangen, maar ik weet niet wat ik moet zeggen; ik heb slechts oog gehad voor wat Chryso¬gonus beweerde, dat de tegenpartij geen verdediger zou hebben en dat er niemand zou zijn die onder deze omstandigheden het lef zou hebben om over de aankoop der goederen en over onze overeenkomst ook maar met één woord te reppen." Het was deze valse voorstelling van zaken die jou in dit bedrog heeft meegesleept; je zou het woord niet hebben gevoerd, bij Hercu¬les, als je had gedacht dat iemand jou van repliek zou dienen. Het was de moeite waard, voor zover u het heeft opgemerkt, heren rechters, om te zien met welke onverschilligheid hij de aanklacht uitsprak. Toen hij had gezien welke mannen op deze banken zaten, vroeg hij zich kennelijk af wie van hen de verdediging zou voeren. Hij dacht daarbij geen ogenblik aan mij omdat ik nog niet eerder in een publiekrechtelijke zaak ben opgetreden. Toen hij had begrepen dat het geen van deze beproefde en capabele mannen was, begon hij zo onverschillig te worden dat hij ging zitten als dat zo bij hem opkwam, dan weer eens wat rondwandelde, soms ook zijn bediende riep -ik vermoed om een maaltijd te bestellen- kortom dat hij deze vergade¬ring van rechtbank en publiek bejegende alsof we niet beston¬den.
22. Nadat hij zijn redevoering had gehouden nam hij weer plaats; vervolgens stond ik op en begon te spreken. Hij haalde duide¬lijk opgelucht adem omdat niet iemand met meer gewicht het woord zou voeren. Het viel me daarbij op, heren rechters, dat hij voortdurend grappen maakte en druk was met van alles en nog wat, totdat ik de naam van Chrysogonus noemde; op hetzelf¬de moment dat ik die uitsprak veerde de man op -hij was kenne¬lijk stomverbaasd. Ik begreep wel wat hem had gealarmeerd. Ik noemde zijn naam nog een tweede en een derde keer. Vanaf dat moment liepen er onophoudelijk mensen af en aan; ik vermoed om Chrysogonus te berichten dat er in Rome iemand bleek te zijn die zich tegen hem durfde uitspreken. Hij meende ook nog iets anders te moeten doen: toen de aankoop der goederen uit de doeken werd gedaan en de misdadige overeenkomst, die dankzij de macht van Chrysogonus onbestraft blijft, op onaan¬gename wijze onder vuur werd genomen, maakte hij de leden van de jury er nadrukkelijk op attent dat het aanwezige publiek dit een onwaardige daad mijnerzijds vond.
Nu al deze dingen zich tegen je hebben gekeerd, Erucius, nu je ziet dat alles heel anders is, dat de belangen van Sextus Roscius zo niet op passende dan toch ten minste op vrijmoedi¬ge wijze worden behartigd, dat híj wordt verdedigd die jíj al verloren waande en nu je ziet dat degenen die hem aan jou moesten uitleveren een verstandig oordeel blijken te hebben, geef ons dan nogmaals een proeve van jouw inzicht en bezonken wijsheid en beken dat je naar deze zitting bent gekomen in de hoop en veronderstelling dat je hier geen rechtscollege maar een roversbende zou aantreffen.
Dit is een proces wegens vadermoord; desondanks is ons door de aanklager niet uitgelegd om welke reden de zoon zijn vader heeft omgebracht. Wat bij de minst verderfelijke overtredingen en bij de lichtere vergrijpen, die veel talrijker en welhaast aan de orde van de dag zijn, nauwkeurig en als eerste wordt onderzocht -namelijk wat het motief voor het vergrijp is ge¬weest- dat meent Erucius bij een halsmisdaad als vadermoord achterwege te kunnen laten. Zelfs als bij een dergelijke misdaad vele motieven in dezelfde richting wijzen en in elkaar lijken te grijpen, heren rechters, dan nog zal men niet op goed geluk vertrouwen of bij de beoordeling van de zaak afgaan op een vaag vermoeden, noch ook wordt een onbetrouwbare getui¬ge gehoord en al evenmin wordt het pleit beslecht door het talent van de aanklager; niet alleen dient te worden gewezen op de vele misdaden welke hij voordien heeft gepleegd en op de totaal verdorven levenswandel van de betrokkene, evenzeer noodzakelijk is het dat een uitzonderlijke vermetelheid wordt aangetoond -en niet slechts vermetelheid, maar zelfs een algehele staat van razernij en waanzin.
Hoewel alle bijzonderheden hiermee zijn genoemd, moeten er nog enige opmerkingen worden gemaakt over de omstandigheden waar¬onder het misdrijf plaatsvond -waar, op welke wijze, door wie en op welk tijdstip deze misdaad is gepleegd. Als de feiten niet talrijk en overtuigend zijn, dan kan stellig geen geloof worden gehecht aan een zo rampzalige, gruwelijke en goddeloze daad. Groot is immers de kracht van naastenliefde, aanzienlijk de betekenis van bloedverwantschap; de natuur zèlf verzet zich tegen dergelijke verdachtmakingen. Zonder enige twijfel is iemand met het uiterlijk en de gestalte van een mens in wezen een monster en gedrocht als hij zozeer de beesten in woestheid heeft overtroffen dat hij diegenen op de meest gruwelijke wijze van het levenslicht heeft beroofd door wie hij dit zo aangename licht eerst heeft aanschouwd; immers, ook dieren voelen zich door geboorte, opvoeding en de natuur als zodanig met elkaar verbonden.
23. Men zegt dat het pas enkele jaren geleden is dat een zekere Titus Caelius, een bekende man uit Tarracina, zich na een maaltijd met zijn twee opgroeiende zoons in dezelfde ruimte te rusten had gelegd, waar hij in de vroege ochtend vermoord werd aangetroffen. Aangezien er noch een slaaf noch een vrij man gevonden werd die hiervan verdacht kon worden, terwijl de twee jeugdige zoons verklaarden dat zij niets hadden gemerkt omdat zij sliepen, werden beide zoons aangeklaagd op verdenking van vadermoord. Wat was er dan zo verdacht? Dat geen van beiden iets gemerkt had? Het was voorwaar een roekeloze daad dat iemand zich juist op zo'n moment in het slaapvertrek durfde te begeven, terwijl daar twee opgroeiende zoons waren die dit gemakkelijk konden opmerken en zich teweer stellen. Er was verder niemand op wie enige verdenking viel. Niettemin, toen het de rechters duidelijk was geworden dat zij slapend waren aangetroffen terwijl de deur open stond, werden de jongelingen door de rechtbank vrijgesproken en van alle blaam gezuiverd. Geen mens kon zich immers voorstellen dat er ook maar iemand is die, nadat hij door een schandelijke misdaad alle goddelij¬ke en menselijke wetten heeft geschonden, terstond de slaap kan vatten en dat het integendeel voor hen die een dergelijk mis¬drijf hebben gepleegd niet alleen onmogelijk is om rustig te slapen, maar zelfs om zonder angst adem te halen.
24. Ziet u niet in gedachten degenen, zoals de dichters ze ons hebben overgeleverd, die de hand aan hun moeder sloegen om hun vader te wreken? Hoewel wordt beweerd dat zij vooral door de bevelen en orakels van de onsterfelijke goden tot hun daad waren gekomen, gunden de Furiën hen desondanks om hen te kwellen nadien geen ogenblik rust meer; hadden zij immers geen schuld tegenover àl hun voorouders? De waarheid is dit, heren rechters: het vaderlijke en moederlijke bloed bezit grote, heilige en bindende krachten; wie door deze smet is aangetast kan deze niet alleen niet meer afwassen, maar het neemt zozeer bezit van de geest dat totale razernij en waanzin het gevolg zijn. Want gelooft u niet, zoals u dat zo vaak in de blijspe¬len ziet, dat iemand die een gewetenloze schurkenstreek heeft uitgehaald door de Furiën wordt opgejaagd en bang gemaakt; zo iemand wordt nog het meest gekweld door zijn dwaling en zijn angst, zijn wandaad laat hem geen rust, waanzin maakt zich van hem meester, zijn boze plannen en kwade geweten zijn hem een verschrikking; dàt zijn doorgaans de Furiën, die als wraak voor de ouders dag en nacht hun goddeloze en misdadige zonen kwellen.
De gigantische omvang van deze misdaad brengt met zich mee dat wanneer vadermoord niet overtuigend wordt bewezen, als niet een verdorven jeugd, een leven vol van alle denkbare schandda¬den, als niet totale overgave aan verkwisting met de daarbij horende zedeloosheid en oneer, als niet roekeloze vermetel¬heid, niet een zo ver gaande onbezonnenheid wordt aangetoond dat deze nauwelijks nog van waanzin is te onderscheiden, dat dan een dergelijke beschuldiging niet serieus kan worden genomen. Daaraan moet nog worden toegevoegd de haat van de vader, de angst van de zoon voor een vaderlijke berisping, slechte vrienden, medeplichtige slaven, een geschikt tijdstip, gelegenheid, het uitzoeken van de beste entourage voor het misdrijf, ja ik zou bijna zeggen dat het geboden is dat de rechters de met het vaderlijke bloed besmeurde handen zien voordat zij geloof hechten aan een zo onmenselijk en gruwelijk verhaal. En omdat deze misdaad al ongeloofwaardig is als schuld niet wordt bewezen is het des te meer terecht om iemand vrij te spreken als de aanklacht wordt weerlegd.
25. Kan in het algemeen al uit vele dingen worden afgeleid dat onze voorouders niet alleen met wapens maar ook door visie en wijsheid de omringende volken de baas waren, meer in het bijzonder blijkt dit uit het feit dat zij voor de goddelozen een uitzonderlijke straf hadden uitgedacht. Overweegt u eens hoezeer zij in dit opzicht degenen overtroffen, die bij alle andere volken als de meest wijzen golden. De meest wijze gemeenschap is volgens de overlevering die der Atheners ge¬weest, in de periode dat zij het land der Grieken overheers¬ten; van deze gemeenschap was naar men zegt Solon nog weer de allerwijste, hij die de wetten heeft opgesteld die zij ook nu nog gebruiken. Toen hem werd gevraagd waarom hij geen enkele vorm van straf had vastgesteld voor degene die zijn vader had gedood, antwoordde hij dat hij zich niet kon voorstellen dat iemand zoiets zou doen. Men vond dat hij wijs had gehandeld omdat hij niet datgene had verboden, waar voordien niemand zich aan schuldig had gemaakt; leek hij het zo niet veeleer te voorkomen dan in de hand te werken? Hoeveel wijzer waren dan niet onze eigen voorouders die, omdat zij begrepen dat er niets zo heilig is dat vermetelheid het nooit zal schenden, een buitengewone straf voor vadermoordenaars hadden uitge¬dacht, opdat zij, die de natuur zelf niet in het gareel kan houden, door dreiging met een zware straf zouden worden beteu¬geld. Zij besloten om hen in een leren zak te naaien en zo -levend- in de rivier te werpen.
26. Welk een uitzonderlijk vertoon van wijsheid, mijne heren! Lijkt het niet alsof ze deze man geheel uit de werkelijkheid hebben gebannen en verdreven door hem plotseling hemel, zon, water en aarde te ontnemen, zodat hij die degene had gedood aan wie hij zelf zijn leven te danken had, verstoken zou zijn van precies die dingen waaruit naar men zegt alle leven voort¬komt? Zij wilden het lichaam niet aan zeemonsters prijsgeven, noch ook voor de dieren die met een dergelijke misdaad in aanraking kwamen al te grote soorten gebruiken en zomaar onbeschermd in een rivier werpen, opdat deze, als ze eenmaal naar zee waren afgedreven, niet uitgerekend datgene zouden bezoedelen waarmee anderen die zich aan heiligschennis hebben schuldig gemaakt zich juist menen te kunnen reinigen -kortom, er is niets, hoe simpel en alledaags ook, waarvan zij zo iemand ook maar het minste gunden1. Immers, wat is er meer alledaags dan de lucht voor de levenden, de aarde voor de gestor-venen, de zee voor de onstuimigen en de kust voor de verworpe¬nen? Zo leven zij, zo lang ze kunnen, zonder dat zij lucht uit de hemel hebben om te kunnen ademen; zo sterven zij, zonder dat de aarde hun beenderen beroert; zo worden zij heen en weer geslingerd door de golven, zonder dat ze er ook maar enigszins door worden gereinigd; zo worden zij uiteindelijk op het land geworpen, zonder dat de gestorvenen ergens op de rotsen een laatste rustplaats vinden.
Geloof jij nu echt, Erucius, dat jij mannen als deze kunt overtuigen van een zo ernstige beschuldiging, waarvoor een zo uitzonderlijke doodstraf is vastgesteld, terwijl je geen enkel motief voor het misdrijf naar voren hebt gebracht? Zelfs al zou je mijn cliënt ten overstaan van de opkopers van zijn bezittingen aanklagen en ook al zou Chrysogonus daarbij de rechtbank voorzitten, dan nog had je beter beslagen ten ijs moeten komen. Besef je dan niet wat voor een zaak hier behan¬deld wordt, of ten overstaan van wie? Het betreft een zaak van vadermoord, waaraan men onmogelijk kan beginnen zonder goede gronden; bovendien wordt de zaak behandeld ten overstaan van de meest wijze mannen, die weten dat er niemand is die ook maar de minste overtreding begaat zonder dat hij daarvoor een reden heeft.
27. Goed, je blijft ons het motief voor de daad schuldig. Hoewel mijn overwinning in deze zaak hiermee terstond moet worden vastgesteld doe ik desondanks afstand van mijn recht en zal ik jou, vertrouwend op de onschuld van mijn cliënt, tegemoet komen zoals ik dat bij andere processen nooit doe. Ik vraag je niet waarom Sextus Roscius zijn vader heeft gedood, ik vraag je hoe hij hem heeft gedood. Dat is wat ik van je vraag, Gaius Erucius: de manier waarop. En ik wil het zo met je doen dat ik je, hoewel het mijn beurt is om te spreken, toestemming geef om te antwoorden of te interrumperen, dan wel, als je daar behoefte aan hebt, om vragen te stellen.
Hoe heeft hij hem gedood? Heeft hij hem zelf neergestoken of heeft hij dat aan anderen overgelaten? Als je beweert dat hij het zelf heeft gedaan dan zeg ik dat hij niet in Rome was; als je beweert dat hij het door anderen heeft laten uitvoeren dan vraag ik: waren het slaven of vrije Romeinen? Als het vrije mannen waren: wie waren zij? Kwamen deze moordenaars ook uit Ameria of uit Rome? Als ze uit Ameria kwamen: wie zijn deze lieden? Waarom worden hun namen niet genoemd? Als ze uit Rome afkomstig zijn: hoe kende Roscius hen dan, terwijl hij al vele jaren niet in Rome was geweest en daar ook voordien nooit langer dan drie dagen was? Waar heeft hij ze ontmoet? Wat is er besproken? Hoe heeft hij ze overgehaald? "Hij heeft ze omgekocht." Aan wie heeft hij dan geld gegeven? Wie heeft daarbij bemiddeld? Waar kwam dat geld vandaan en om welk bedrag ging het? Is het niet gebruikelijk om middels het volgen van dergelijke sporen tot de kern van het misdrijf door te dringen? En tegelijkertijd herinner ik je eraan hoe jij het leven van mijn cliënt hebt afgeschilderd, dat hij een woeste, onbeschaafde man is die nooit waar dan ook met een mens ge¬sproken heeft en die zich nooit naar het dorp begaf. Dan laat ik nog buiten beschouwing -wat voor mij een zeer sterk argu¬ment zou kunnen zijn- dat eenvoudige zeden, het sobere leven, dit ruige en ongecultiveerde bestaan doorgaans niet tot derge¬lijke misdaden leidt. In de stad ontstaat overdaad, uit over¬daad vloeit onvermijdelijk hebzucht voort, uit hebzucht ont¬staat vermetelheid; hieruit nu worden alle misdaden en geweld¬dadigheden geboren. Dit boerenleven echter, dat jij onbe¬schaafd noemt, is juist de gebiedster van eenvoud, zorgzaam¬heid en zachtmoedigheid1.
28. Ik zal hier niet verder over uitweiden. Mijn vraag is deze: met wiens hulp kon deze man, die, zoals jij zelf zegt, nooit met andere mensen omging, deze zo ernstige en obscure misdaad begaan -en dan ook nog eens in zijn afwezigheid? Talrijk zijn de leugens, heren rechters, die nochtans in een sfeer van verdachtmaking naar voren kunnen worden gebracht; als er evenwel in de navolgende feiten en omstandigheden een grond voor verdenking kan worden gevonden zal ik schuld bekennen.
Sextus Roscius werd in Rome vermoord, terwijl zijn zoon op de akkers van Ameria verbleef. Ik neem aan dat hij, die in Rome niemand kende, een brief heeft gestuurd naar de een of andere huurmoordenaar. "Hij heeft er iemand bij betrokken." Wie dan wel en wanneer was dat? "Hij heeft een koerier gestuurd." Wie heeft hij dan gestuurd en vooral: náár wie? "Met geld, gun¬sten, vooruitzichten en beloftes heeft hij iemand overge¬haald." Niets van dit alles kan zelfs maar worden verzonnen en toch is er een proces wegens vadermoord op gebaseerd.
Resteert nog de vraag of hij deze misdaad met behulp van slaven heeft gepleegd. Bij de onsterfelijke goden, wat een ellendige en rampzalige toestand is het, dat bij een dergelij¬ke aanklacht datgene wat voor onschuldigen doorgaans de red¬ding betekent -het uitleveren voor ondervraging van slaven- aan Sextus Roscius niet is gegund. Jullie, die mijn cliënt aanklagen, hebben al zijn slaven in bezit; uit zijn voltallige huishouding is Sextus Roscius zelfs niet één jonge bediende voor zijn dagelijkse verzorging overgebleven.
Ik richt mij nu tot jou, Publius Scipio, en tot jou, Metellus. Sextus Roscius heeft via jullie, die bij dit proces als zijn helpers optreden, meer dan eens van zijn tegenstanders geëist dat twee van zijn vaders slaven voor verhoor zouden worden vrijgegeven. Herinneren jullie je nog de weigering van Magnus? Welnu, waar zijn deze slaven? Ze zijn bij de verdeling van de buit aan Chrysogonus toegewezen, heren rechters, bij wie ze in hoog aanzien staan. Zelfs nu nog bidt en smeekt mijn cliënt en verlang ook ik zelf dat alsnog een onderzoek naar hen wordt ingesteld. Wat heeft dit te betekenen? Waarom weigeren jullie?
Twijfelt u gerust, heren rechters, zo u nog kunt, over de vraag door wie Sextus Roscius is vermoord; door hem, die als gevolg van zijn dood tot armoede en aanslagen op zijn leven is veroordeeld, aan wie nog niet eens het recht van een deugde¬lijk onderzoek is toegestaan, of door hen, die een gerechte¬lijk onderzoek verijdelen, die in het bezit zijn van zijn landgoederen en die bestaan van louter moord en doodslag. Alles in deze zaak, heren rechters, is even treurig en onwaar¬dig; toch is er niets bitterder en onrechtvaardiger dan dat het de zoon niet wordt toegestaan om de slaven van zijn vader over diens dood aan de tand te laten voelen. Zal hij dan zelfs geen meester meer zijn over zijn eigen slaven, terwijl juist via hen een onderzoek kan worden ingesteld naar de dood van zijn vader? Ik zal weldra op dit punt terugkomen, want dit heeft alles te maken met de twee Roscii, Capito en Magnus, over wiens vermetelheid ik heb beloofd te zullen spreken zodra ik de beschuldigingen van Erucius zou hebben weerlegd.
29. Nu, Erucius, wend ik mij tot jou. Ik hecht eraan dat we het erover eens worden, dat àls deze misdaad ten laste komt van mijn cliënt, hij deze ofwel zelf en eigenhandig heeft gepleegd -wat jij zelf bestrijdt- ofwel met behulp van een stel vrije mannen of slaven. Waren het vrije mannen? Noch waar hij deze lieden heeft kunnen ontmoeten, noch op welke manier hij ze heeft overgehaald, noch waar of middels wie of met welke beloftes of beloning - niets van dit alles kun jij ons duide¬lijk maken. Ik daarentegen bewijs niet alleen dat Sextus Roscius met deze zaak niets te maken had, maar dat hij daartoe ook niet in staat was, aangezien hij sinds vele jaren niet in Rome is geweest noch ooit zonder reden zijn landgoederen heeft verlaten. Je meende er goed aan te doen om de kwestie van de slaven buiten beschouwing te laten, waardoor jij, als in een haven, teruggeworpen uit een zee van verdenkingen, een veilig heenkomen zou kunnen vinden. Daar evenwel ben je gestrand op een rotsblok waarop zoals je ziet niet alleen de aanklacht van mijn cliënt afstuit, maar waarvan jij bovendien beseft dat het alle verdenking op jullie terugwerpt.
Wat is hier aan de hand? Waarin dan wel heeft de aanklager zijn toevlucht gezocht wegens gebrek aan bewijzen? "De omstan¬digheden waren zodanig", heeft hij gezegd, "dat er op grote schaal straffeloos werd gemoord; het is daarom dankzij de veelheid van moordenaars dat jij deze misdaad zonder enig probleem hebt kunnen plegen." Af en toe krijg ik de indruk, Erucius, dat jij van twee walletjes wilt eten; ons zadel je op met een proces, terwijl je uitgerekend diegenen aanklaagt van wie jij bloedgeld hebt aangenomen1. Wat zeg jij daar? Werd er op grote schaal gemoord? Door wie dan wel en op wiens bevel? Vind je het niet bedenkelijk dat je tot dit proces bent aange¬zet door opkopers van geconfisqueerde goederen? "En wat dan nog?" Weten wij dan niet meer dat in die periode opkopers en moordenaars veelal dezelfden waren? En tenslotte: zullen zij die destijds dag en nacht gewapend rondliepen, die voortdurend in Rome aanwezig waren, die zich slechts bezighielden met roven en moorden, zullen zíj degenen zijn die Sextus Roscius de bitterheid en onrechtvaardigheid van die tijd voor de voeten werpen en zullen zij menen hèm te kunnen beschuldigen van die "veelheid van moordenaars" -waarvan zij zelf de lei¬ders en aanvoerders waren- die niet alleen niet in Rome was, maar die bovendien totaal onkundig was van wat zich in Rome afspeelde, aangezien hij voortdurend op het land vertoefde, zoals jij zelf hebt toegegeven?
Ik vrees dat ik ofwel teveel van u verg, heren rechters, ofwel dat u meent dat ik aan uw intelligentie twijfel als ik nog langer over zulke doorzichtige zaken uitweid. Ik meen dat de aanklacht van Erucius volledig is weerlegd, tenzij u serieus verwacht dat ik de eigenaardige, nieuw uitgedachte beschuldi¬gingen over verduistering van gemeenschapsgelden en nog een paar gelijksoortige zaken ontzenuw, die hij ons nu voor de voeten werpt en waarvan wij voordien nog niets hadden gehoord; ik kreeg de indruk dat hij uit een redevoering citeerde die hij voor een andere zaak had opgesteld, vandaar dat ze noch op de beschuldiging van vadermoord noch op de beklaagde zelf betrekking hebben. Aangezien hij over deze zaken slechts met een enkel woord heeft gesproken is het voldoende ze ook met een enkel woord te ontkennen. Mocht er iets zijn dat hij achter de hand houdt tot aan het verhoor van de getuigen, dan zal hij ontdekken dat wij ook in dit opzicht, net als in de eigenlijke zaak, beter zijn voorbereid dan hij verwachtte.
30. Ik kom nu op een punt waartoe niet geestdrift maar plicht mij dwingt. Als het mij al zou behagen om als aanklager op te treden, dan zou ik waarachtig liever anderen aanklagen, aan wie ik meer eer zou kunnen behalen; maar zolang ik zelf de keus nog heb begin ik er zeker niet aan. Hij immers lijkt mij de meest verhevene, die door eigen verdienste tot een hogere positie doordringt; niet hij die hogerop komt door andermans ongemak en tegenslag. Laten we eindelijk eens ophouden om die dingen te onderzoeken die zonder betekenis zijn; laten we de misdaad daar zoeken waar zij is en gevonden kan worden, dan zul jij weldra begrijpen, Erucius, door hoeveel verdachte omstandigheden een geloofwaardige aanklacht ondersteund moet worden - overigens zal ik deze niet uitvoerig behandelen maar ze kort één voor één de revue laten passeren. En ook dat zou ik liever achterwege laten als het niet noodzakelijk was; en als bewijs dat ik deze taak ongaarne uitvoer zal ik op deze zaken niet langer ingaan dan de veiligheid van mijn cliënt en mijn ambtsplicht vereisen.
Jij kon bij Sextus Roscius geen enkel motief ontdekken; ik daarentegen kan dat wèl bij Magnus. Met jou namelijk moet ik mij verstaan, Magnus, nu je in de banken van de aanklagers zit en waarmee jij openlijk verklaart tot onze tegenstanders te behoren. Van Capito zullen wij later nog horen als hij, zoals ik heb vernomen, bereid is om als getuige te verschijnen; bij die gelegenheid zal hij ook over andere van zijn euveldaden worden ingelicht, waarvan hij zelfs niet eens vermoedt dat ik ze heb gehoord.
Lucius Cassius, hij die het Romeinse volk als een zeer recht¬vaardige en wijze rechter beschouwde, had de gewoonte om tijdens processen herhaaldelijk te vragen "in wiens voordeel" iets was geweest. Het ligt in de natuur van de mens dat nie¬mand zich op het pad van de misdaad begeeft zonder de hoop daarbij voordeel te behalen. Deze rechter nu deed allen die een proces boven het hoofd hing sidderen en beven, want hoewel hij gold als een toonbeeld van rechtschapenheid, scheen hij door zijn karakter toch veeleer geneigd tot gestrengheid dan tot mededogen. Hoewel aan het hoofd van deze rechtbank een man staat die zowel zeer standvastig is tegen vermetelheid als zachtmoedig jegens onschuldigen, zou ik gaarne bereid zijn om ofwel ten overstaan van deze uiterst strenge rechter zelf ofwel van rechters als Cassius, wiens naam zelfs nu nog hen die terechtstaan doet huiveren, Sextus Roscius te verdedigen.
31. Want als zij in deze zaak degenen zouden zien die een gigan¬tisch vermogen bezitten, terwijl mijn cliënt in schrijnende armoede verkeert, dan zouden zij de vraag "in wiens voordeel" dit was geweest niet eens meer stellen maar deze doorzichtige beschuldiging en verdachtmaking veeleer in verband brengen met de partij die de buit in zijn bezit heeft dan met die welke in armoede leeft. Wat, als daar nog bij zou komen dat jij voor¬dien arm en onaanzienlijk was? Wat, als jij hebzuchtig was? Wat, als jij vermetel was? Wat, als jij de aartsvijand was van degene die nu dood is? Moet er soms nog naar een motief worden gezocht dat jou tot deze misdaad heeft aangezet? Wat kun jij van dit alles ontkennen? De kleingeestigheid van de man is zodanig dat hij niet in staat is deze te verbergen en dat ze juist des te duidelijker wordt naarmate zij meer wordt ver¬huld. Jij verraadt jouw inhaligheid doordat je met iemand die jou totaal onbekend was een verbond hebt gesloten inzake de eigendommen van een stadgenoot en bloedverwant. Dat jij verme¬tel bent -om over andere dingen nog maar te zwijgen- hebben allen hieruit kunnen begrijpen dat van het voltallige genootschap, d.w.z. van die hele moordenaarsbende, jij de enige bent die is op komen dagen om bij de aanklagers plaats te nemen en waarmee je ons niet alleen jouw tronie toont, maar ook jouw onbeschaamdheid.
Je moet toegeven dat er een vete was tussen jou en Sextus Roscius alsmede aanzienlijke geschilpunten over familiekwes¬ties. Waar het op neerkomt, heren rechters, is dat wij ons afvragen wie van beiden Sextus Roscius eerder heeft omgebracht: hij die door zijn dood met rijkdom werd overladen of hij die aan de bedelstaf is geraakt; hij die voorheen behoeftig was of hij die sindsdien tot diepe armoede is veroordeeld; hij die bran¬dend van heb¬zucht een gevaar is voor zijn eigen bloedverwanten of hij die immer zonder enig winstbejag slechts van de vruch¬ten van zijn eigen arbeid heeft geleefd; hij die van alle opkopers de meest vermetele is of hij die, niet gewend aan het forum en rechts¬zittingen, niet alleen deze zitbanken maar zelfs de hele stad schuwt; en tenslotte, mijne heren, datgene wat in deze zaak nog het meest van belang is: of het eerder de vijand van het slachtoffer zal zijn geweest of diens zoon.
32. Hoe lang zou jij niet spreken, Erucius, als jij zulke argumen¬ten zou weten te vinden! Wat zou je op en neer springen! Tijd, bij Hercules, zou je veeleer ontbreken dan woorden; er is immers in elk van de feiten afzonderlijk al genoeg stof om je dagenlang mee bezig te kunnen houden. Niet dat ik dit zelf niet zou kunnen, want hoewel ik mij niets aanmatig zou ik mezelf toch tekort doen door te menen dat jij uitvoeriger kunt spreken dan ik. Misschien is het zo dat ik door de "veelheid van advocaten" slechts tot de grote hoop word gerekend, ter¬wijl jij de Slag van Cannae die de aanklagers trof redelijk hebt doorstaan1. We hebben vele gesneuvelden aanschouwd, zij het niet bij het Meer van Trasimene maar bij het bassin van Servilius. "Wie is daar niet verwond door het Phrygische staal2?" Het is niet nodig om ze allemaal op te noemen - mannen als Curtius, Marius en natuurlijk Mammeus, die alleen al door zijn leeftijd van deelname aan de gevechten moest afzien, en ten slotte Priamus zelf, de oude Antistius, die niet alleen door zijn leeftijd maar ook door onze wetten werd weerhouden om mee te vechten3. Ook al spreekt niemand over hen vanwege hun onbekendheid, er zijn talrijke mensen die bij moord- en gifzaken als aanklager optraden waarvan ìk in elk geval zou willen dar ze nog leefden. Het is immers helemaal niet slecht als er op die plaats zoveel mogelijk honden zijn, waar zo veel zaken in het oog en zo veel mensen in de hand moeten worden gehouden.
In de praktijk is het toch zeer dikwijls zo, dat het oorlogs¬geweld losbarst doordat de gezagsdragers niet oplet¬ten. Ter-wijl hij die de hoogste macht had door andere zaken in beslag werd genomen, waren er intussen die op eigen gezag hun zaakjes gingen regelen, die, terwijl de natie als het ware door een permanente nacht omhuld was, zich in de duisternis stortten en alles in rep en roer brachten. Wat mij verbaast is dat niet ook deze zitbanken door hen in brand zijn gestoken -van rechtszittingen was immers geen sprake meer- en dat er nog aankla¬gers en rechters zijn die het hebben overleefd. Een geluk hierbij was dat deze lieden een zodanig leven leidden dat zij, zelfs àls ze dat wilden, niet alle getuigen uit de weg konden ruimen. Voorwaar, zolang de menselijke soort zal voortbestaan zal er iemand zijn om hen ter verantwoording te roepen, zolang er een samenleving is zal recht worden gesproken. Zoals ik al zei, als ook Erucius zulke argumenten aan zijn kant zou hebben als ìk heb opgenoemd, dan zou hij daar onge¬twijfeld net zo lang over kunnen spreken als u maar wilt. Ook ik, heren rech¬ters, ben daartoe in staat; ik ben echter voor-nemens, zoals ik eerder al heb gezegd, om de zaken niet diep¬gaand te behandelen en elk afzonderlijk feit slechts terloops te bespreken, opdat allen zullen begrijpen dat ik niet de ambitie heb om aan te klagen, maar de plicht om te verdedigen.
33. Ik stel dus vast dat er vele motieven zijn die Magnus tot deze daad konden aanzetten. Laten we nu eens kijken of er ook gelegenheid was voor het plegen van het misdrijf. Waar werd Sextus Roscius vermoord? "In Rome." Aha! En jij, Magnus, waar was jij op dat moment? "In Rome. Maar wat bewijst dat? Er zijn daar zoveel mensen." Alsof het nu zou gaan om de vraag wie uit deze grote menigte de moord op zijn geweten heeft in plaats van om de vraag welke van deze twee mogelijkheden de meest waarschijnlijke is: dat hij door degene is omgebracht die destijds voortdurend in Rome was òf door hem, die gedurende vele jaren nog niet in de buurt van Rome was geweest.
Laten we nu dan ook de overige mogelijkheden eens in ogen¬schouw nemen. Er was destijds een "veelheid van moordenaars", zoals Erucius ons in herinnering heeft gebracht, en er werden mensen straffeloos vermoord. Welnu, waaruit bestond deze veelheid van moordenaars dan? Ik vermoed dat het ofwel degenen waren die zich bezighielden met het opkopen van goederen ofwel degenen die door hen werden ingehuurd om iemand te vermoorden. Als je degenen bedoelt die zich vergrepen aan andermans eigen¬dommen: ook jij bent een van hen die in weelde baden van onze centen. Maar als je degenen bedoelt die zij, die in meer bedekte termen spreken, bandieten noemen, vraag dan eens onder wiens bescherming ze staan; ik durf te wedden dat je dan iemand uit jouw eigen genootschap zult terugvinden. En mocht je hier iets tegen in willen brengen, volg dan het voorbeeld van onze verdediging; dat is de meest eenvoudige methode om de argumen¬ten van Sextus Roscius en die van jou tegen elkaar uit te zetten. Jij zegt: "En wat dan nog, als ik voortdurend in Rome was?" Ik zal dan antwoorden: "Ik ben echter in het geheel niet in Rome geweest." "Ik geef toe dat ik een opkoper van gecon¬fisqueerde goederen ben, maar daar zijn er zo veel van." "Ik echter, zoals jij zelf beweert, ben een boer en een man van het land." "Als ik me bij een bende moordenaars heb aangeslo¬ten dan wil dat nog niet zeggen dat ik zelf ook een moordenaar ben." "Maar waar ìk vandaan kom, die zelfs nog nooit een moordenaar heb gekend, ben ik ver verwijderd van een dergelij¬ke beschuldiging."
Zeer talrijk zijn de dingen die gezegd kunnen worden waaruit blijkt dat jij verreweg de beste gelegenheid had om deze misdaad te plegen; ik laat deze niet alleen buiten beschouwing omdat ik zelfs jou niet gaarne aanklaag, maar meer nog omdat ik vrees dat wanneer ik melding zou willen maken van alle slachtpartijen die vanuit dezelfde overweging zijn uitgevoerd als waarmee Sextus Roscius is gedood het zou lijken alsof mijn betoog over niets anders zou handelen dan over de gesneuvel¬den.
34. Laten we nu eens op dezelfde terloopse wijze als bij de andere feiten onderzoeken wat jij, Magnus, na de dood van Sextus Roscius hebt uitgevoerd; het is allemaal zo duidelijk en onmiskenbaar, bij Jupiter, dat ik het met tegenzin uitspreek, heren rechters. Ik vrees namelijk -wat voor een man jij ook bent, Magnus- dat het zal lijken dat ik er zozeer op uit was om het leven van mijn cliënt te redden dat ik jou in het geheel niet heb willen ontzien. Terwijl ik hier bang voor ben en ik jou, voor zover mijn plicht dat toelaat, enigszins tegemoet wil komen, verkeert mijn goede voornemen weer in zijn tegendeel -jouw tronie komt me namelijk weer voor de geest. Is het niet zo dat jij, terwijl jouw compagnons zich drukken en schuil houden, zodat het lijkt alsof dit proces niet de roof van de tegenpartij maar een misdrijf van mijn cliënt betreft, bij deze rechtszitting aanwezig bent en bij de aan¬klagers zit juist omdat jij ook hùn deel van de buit begeerde? Hiermee zul je niets anders bereiken dan dat jouw vermetelheid en onbeschaamdheid door alle stervelingen worden onderkend.
Wie bracht na de dood van Sextus Roscius als eerste het be¬richt naar Ameria? Mallius Glaucia, die ik al eerder heb genoemd; jouw beschermeling en vertrouweling. Wat was dan het belang dat uitgerekend híj er bij had om datgene te berichten waar jij het minst van allen iets mee te maken had, als er voordien al geen beraad was geweest over het doden en over de eigendommen van het slachtoffer en jij niet in een of ander samen¬werkingsverband was betrokken ten aanzien van het mis¬drijf of de verdeling van de buit? "Mallius bracht het bericht uit eigen beweging." Waarom, zo vraag ik mij af, was dat voor hem dan zo belangrijk? Of, als hij niet vanwege deze gebeurte¬nis naar Ameria was gekomen, was het dan louter toeval dat hij datgene wat hij in Rome had gehoord als eerste berichtte? "Ik kan", zegt hij, "geen gedachten lezen." Ik zal de zaak nu in een zodanig licht plaatsen dat het lezen van gedachten niet meer nodig is. Wat was de reden dat hij Capito als eerste van de gebeurtenis op de hoogte heeft gesteld? Terwijl Sextus Roscius in Ameria een huis, een vrouw en kinderen had, terwijl er zoveel vrienden en verwanten waren met wie hij op goede voet stond - wat is dan de overweging geweest dat jouw be¬schermeling de boodschap van jouw misdaad met voorrang aan Capito meldde? Hij werd vermoord toen hij terugkeerde van de avondmaaltijd; nog vóór het licht werd was het in Ameria bekend. Vanwaar deze ongehoorde dodenrit, wat betekenen deze ongekende haast en snelheid? Ik vraag niet wie de doodsteek heeft toegebracht; je hoeft nergens bang voor te zijn, Glauci¬a. Ik schud je niet uit om te zien of je toevallig een mes bij je hebt; ik onderzoek het niet. Ik meen dat het voor mij niet van belang is: aangezien ik heb ontdekt door wiens plan hij is gedood hoef ik niet te weten door wiens hand hij is gevallen. Ik beperk mij tot datgene wat jouw misdaad evident en de zaak voor mij duidelijk maakt: waar en van wie heeft Glaucia van de zaak gehoord? Hoe wist hij het zo snel? Veronderstel eens dat hij het onmiddellijk heeft gehoord; wat bracht hem er dan toe om een zo lange reis in één nacht te voltooien? Als hij de reis naar Ameria op eigen initiatief maakte, welke dwingende reden beheerste hem dan zozeer dat hij op een dergelijk tijd¬stip uit Rome vertrok en zich de hele nacht niet één keer rust gunde?
35. Moet men zelfs bij zo onmiskenbare feiten nog naar een bewijs zoeken of zich op een vermoeden baseren? Ziet u in gedachten niet met uw ogen wat u heeft gehoord, mijne heren? Ziet u niet die ongelukkige man, totaal onkundig van wat hem boven het hoofd hangt, terwijl hij terugkeert van een diner? Niet de hinderlaag die hem is gesteld? Niet de plotselinge aanval? Niet voor uw ogen dat Glaucia bij het bloedbad is betrokken? Niet dat Magnus op de plaats des onheils aanwezig is? Niet hoe hij met eigen handen die Automedon1, die ijlbode van zijn gruwelijke misdaad en goddeloze triomf, in zijn strijdwagen helpt? Niet hoe hij hem op het hart drukt de nacht te doorwaken, om zich voor zijn eer in te zetten, om Capito onverwijld het bericht te brengen? Wat was de reden dat hij wilde dat Capito als eerste op de hoogte was? Ik zou het niet geweten hebben als ik niet had geconstateerd dat Capito een vennoot is die meedeelt in de winst; ik stel vast dat hij van de dertien landgoederen de drie meest begerenswaardige in zijn bezit heeft. Verder heb ik vernomen dat dit niet de eerste keer is dat een dergelijke verdenking zich op hem richt; zijn vele overwinningen zijn berucht, maar dit is toch wel de eerste keer dat een prijs hem vanuit Rome wordt toegestuurd. Er is geen manier om een mens te doden die hij niet al eens heeft uitgeprobeerd -nu eens met het zwaard, dan weer met gif; ik kan zelfs melding maken van een geval waarbij hij tegen de gewoonte van onze voorvaderen in iemand van minder dan zestig jaar van een brug in de Tiber heeft gegooid2. Indien hij komt opdagen -of liever, wannéér hij komt opdagen; ik weet namelijk dat hij van plan is om te verschijnen- dan hoort hij daar nog van. Laat hij gerust komen en zijn tekst uitrollen -waarvan ik overigens kan aantonen dat Erucius die voor hem geschreven heeft- waarin zij beweren dat hij door Sextus Roscius is bedreigd en geïntimideerd; dàt is hij zowaar van plan als getuigenis uit te spreken! Wat een voortreffelijke getuige, mijne heren! Wat zien wij uit naar zijn verheven waardigheid! Welk een onberispelijke levenswandel; precies de soort die geschikt is om u gunstig te stemmen jegens zijn getuigenis en uw oordeel daar naar te richten.
36. Stellig hadden wij de misdaden van deze lieden niet zo duide¬lijk te zien gekregen als niet begeerte, hebzucht en vermetel¬heid hen met blindheid had geslagen. De één stuurde direkt na de moord een ijlbode naar zijn bondgenoot en leermeester in Ameria, zodat, àls hij al wilde vermijden dat de hele wereld wist wie bij deze misdaad betrokken was, hij desondanks zelf openlijk zijn misdrijf voor ieders ogen toonde. De ander is zelfs voornemens -het is niet te geloven!- om een belastende getuigenis tegen Sextus Roscius uit te spreken, alsof op dit moment werkelijk ter discussie zou staan of hij moet worden geloofd op zijn woord of gestraft voor zijn daad. Niet voor niets was het bij onze voorvaderen gebruikelijk dat bij de minst belangrijke zaken de meest verheven mannen in een proces henzelf betreffend niet het woord voerden. Africanus, die met zijn bijnaam kenbaar maakte dat hij een derde deel van de bewoonde wereld aan zich had onderworpen, wilde in elk geval geen getuigenis afleggen toen zijn eigen zaak werd behandeld; toch ken ik niemand, die over een zo voortreffelijk man zou zeggen: "Als hij zou spreken, zou hij niet worden geloofd".
Zie toch eens hoe alles is veranderd en ten kwade gekeerd: terwijl het een zaak van roof en moord betreft staat híj op het punt te getuigen, die zowel opkoper is als moordenaar, die de opkoper en bezitter is van precies die goederen waarover de zaak handelt en die heeft gezorgd voor het vermoorden van de man wiens dood ter discussie staat.
Is er iets van je dienst, voortreffelijke man? Had je soms iets willen zeggen? Luister dan naar mij en zorg dat je er niets van mist; ook jouw aanzienlijke bijdrage in deze zaak staat op het programma. Zeer misdadig, zeer vermetel en zeer onbeschaamd heb jij gehandeld, maar het meest dwaas is toch wel dit -wat jij stellig uit eigen beweging doet en niet op advies van Erucius: het was zinloos voor jou om bij de aankla¬gers te gaan zitten; niemand bedient zich immers van een aanklager die zelf het woord niet kan voeren noch van een getuige die opstaat uit de banken der aanklagers1. Daar komt nog bij dat die hebzucht van jullie dan wat meer verborgen en bedekt zou zijn gebleven. Nu je er dan tòch bent: wat zou iemand van een van jullie willen horen, terwijl alles wat jullie doen wel met opzet ten gunste van de verdediging en tegen jezelf gericht lijkt?
37. Laten we dan nu eens bekijken, heren rechters, wat er direkt daarna is gebeurd. Vier dagen nadat hij was vermoord werd de dood van Sextus Roscius te Volaterrae, in het legerkamp van Lucius Sulla, aan Chrysogonus gemeld. Is het nu nog steeds een vraag wie deze koerier gestuurd heeft? Is het niet overduide¬lijk dezelfde man die hem naar Ameria heeft gezonden? Chryso¬gonus zorgde ervoor dat de eigendommen van Sextus Roscius terstond werden verkocht - en dat terwijl hij van de man noch van de omstandigheden iets wist. Maar hoe is dan de gedachte bij hem opgekomen om de landgoederen te begeren van een onbe¬kende man, die hij zelfs nog nooit gezien had?
Het is uw gewoonte, heren rechters, om, wanneer u iets van deze aard hoort, onmiddellijk daarop te zeggen: "Iemand uit het dorp of uit de naaste omgeving moet het hem verteld heb¬ben; dat zijn meestal degenen die voor de berichtgeving zorgen en doorgaans ook voor het verraad." In dit geval is er geen enkele reden dat u zich baseert op vage vermoedens. Ik zal dan ook niet als volgt betogen: "Het is zeer waarschijnlijk dat de Roscii deze zaak aan Chrysogonus hebben gemeld, ze waren immers voordien al met hem bevriend; want hoewel de Roscii vanouds vele beschermheren en gastvrienden hadden, hielden zij op deze banden te onderhouden en te koesteren en hebben zij zich onder de bescherming van Chrysogonus gesteld." Ik zou dit alles met recht kunnen zeggen, maar in deze zaak is het abso¬luut niet nodig om te gissen. Ik ben ervan overtuigd dat zij ook zelf niet zullen ontkennen dat Chrysogonus zich op hun aandringen over deze erfenis heeft ontfermd. Als u hem, die voor zijn verraad het judasloon heeft ontvangen, met eigen ogen ziet, kunt u dan nog twijfelen, mijne heren, in wiens richting dit wijst? Wie zijn kortom de betrokkenen bij deze zwendel, aan wie Chrysogonus een deel van de winst afstond? De twee Roscii! Is er verder nog iemand bij betrokken? Er is verder niemand, mijne heren. Is er dan nog twijfel mogelijk, dat zíj dit vermogen aan Chrysogonus hebben aangeboden, die van hem een deel van de buit hebben gekregen?
Laat ons dan nu eens in ogenschouw nemen wat naar het oordeel van Chrysogonus zèlf het werk van de Roscii waard was. Als de Roscii in deze affaire niets hadden gepresteerd dat een belo¬ning zou rechtvaardigen, waarom werden dan zulke grote lande¬rijen door Chrysogonus aan hen geschonken? Als zij niets anders hadden gedaan dan hem van de zaak op de hoogte te stellen, was het dan niet voldoende geweest om hen hartelijk te bedanken, dan wel om hen in het uiterste geval, als blijk van erkentelijkheid, een kleine beloning te geven? Waarom worden drie landgoederen met een zo grote waarde terstond aan Capito afgestaan? Hoe komt het dat voornoemde Titus Roscius samen met Chrysogonus de volledige nalatenschap in zijn bezit heeft? Is het niet evident, heren rechters, dat Chrysogonus deze oorlogsbuit weloverwogen en eerst na rijp beraad aan de Roscii heeft afgestaan?
38. Capito kwam als lid van het gezantschap uit Ameria naar het legerkamp van Sulla. Leer nu juist door zijn rol bij deze missie de levenswandel, het karakter en het moreel niveau van de man kennen. Als u er dan nog steeds niet van overtuigd bent, heren rechters, dat er geen wet of plicht zo heilig en onschendbaar is dat hij deze niet door misdaad heeft verminkt en verkracht, oordeelt u dan gerust dat hij een hoogstaand man is. Verhinderd moest worden dat Sulla van de zaak op de hoogte werd gesteld. Na overleg met en met instemming van de overige afgevaardigden deed hij het woord bij Chrysogonus. Hij maande hem om maatregelen te nemen opdat de zaak niet in de openbaar¬heid zou komen, verder wees hij erop dat indien de verkoop der landgoederen ongedaan zou worden gemaakt dit voor hem, Chryso¬gonus, een groot financieel verlies zou betekenen terwijl hij zelf gevaar zou lopen om de doodstraf te krijgen; dat hij erop moest aansturen om zijn meegezonden op een dwaalspoor te brengen; herhaaldelijk spoorde hij hem aan om hen op slinkse wijze valse hoop voor te spiegelen; hij spande samen tegen hen, wiens boodschap hij behoorde over te brengen; hij sprak met hem af dat hij van zijn kant met een of andere smoes hen duurzaam de toegang tot Sulla zou versperren. Door zijn aan¬sporing¬, garantie en bemiddeling zijn de gezanten uitein¬delijk niet tot Sulla doorgedrongen; misleid door zijn trouw -of liever, door zijn ontrouw, wat u van henzelf te weten zou kunnen komen als de aanklager hen een verhoor zou willen afnemen1- zijn zij niet met zekerheid maar met valse hoop huiswaarts gekeerd.
Niet alleen als iemand in privé-aangelegenheden ten aanzien van een persoonlijke dienst wat al te sluw of teveel in eigen voordeel had gehandeld, maar zelfs als hij daarbij alleen wat te onverschillig was geweest, oordeelden onze voorvaderen dat hij zich aan iets hoogst oneervols schuldig had gemaakt. En dus werd er een gerechtelijke procedure tegen eedbreuk inge¬steld die niet minder smadelijk was dan die tegen dief¬stal. Naar ik meen omdat wij bij dergelijke aangelegenheden zelf niet aanwezig kunnen zijn wordt in zulke gevallen vrien¬den¬trouw in de plaats gesteld van onze eigen inspanningen, waar¬door hij die dit schendt in strijd handelt met de openbare orde en -al naar gelang zijn betrokkenheid- het maatschappe¬lijk leven verstoort. Niet immers kunnen wij alles zelf afhan¬delen; dat ieder zijn eigen taak heeft is ook wel een wense¬lijker stand van zaken. Daarom ook worden vriendschappen zo ingericht, dat het gemeenschappelijk belang door wederzijdse diensten wordt geregeld. Waarom neem je een ereschuld op je als je van plan bent om je plicht te verzaken dan wel er misbruik van te maken? Waarom kom jij jouw diensten bij mij aanbieden terwijl je door die geveinsde dienstbaarheid mijn belangen slechts hindert en schaadt? Scheer je weg, ik zoek wel iemand anders! Je neemt slechts de last van een taak op je voor zover je die ook meent te kunnen dragen; een last die nog het minst lijkt te wegen voor hen die ook overigens geen lichtge-wichten zijn.
39. Daarom dan ook is dit een schandelijk misdrijf, omdat het twee uiterst heilige zaken -vriendschap en vertrouwen- met voeten treedt; want noch vertrouwt men iemand zo volkomen als een vriend, noch gelooft men iemand zozeer als degene die men voor oprecht houdt. De meest verdorven mens is daarom hij die tegelijkertijd èn een vriendschap vernietigt èn degene mis¬leidt die niet benadeeld zou zijn geweest als hij zijn ver-trouwen niet had geschonken. Is het soms niet zo? Als het bij de minst belangrijke overeenkomsten al noodzakelijk is dat hij die zijn belofte heeft geschonden middels een uiterst smade¬lijk vonnis wordt veroordeeld, moet dan in een zo belangrijke zaak als deze degene aan wie de goede naam van de gestorvene en het lot van de overlevende in handen zijn gelegd en toever¬trouwd, moet hij die de doden slechts schande en de levenden slechts hulpeloosheid heeft gebracht, tot de eerbiedwaardige mensen of zelfs maar tot de levende wezens worden gerekend? Zelfs bij kleine, alledaagse privé-aangelegenheden wordt bij nalatigheid al een proces aangespannen tegen een opdrachtne-mer1 en wel omdat, als alles goed verloopt, degene die de opdracht verstrèkt in een zorgeloze stemming behoort te verke¬ren, niet degene die de opdracht aanváárdt. In een belangrijke zaak, die in het openbaar wordt behandeld en beslecht, en waarin de betrokkene door nalatigheid niet de privé-belangen van zomaar een willekeurige burger heeft geschaad maar door bedrog zowaar de ceremoniële waardigheid van een voltallig gezant¬schap heeft bezoedeld en besmeurd -wat zal de straf zijn die in zo'n geval wordt opgelegd of liever: met welk vonnis zal dit worden veroordeeld? Als Sextus Roscius deze opdracht persoon¬lijk aan hem zou hebben toevertrouwd -en waarmee hij naar het kamp van Chrysogonus zou overlopen en tot diens methodes zou vervallen- en in deze overeenkomst zijn vertrou¬wen -voor wat hij meende dat dit waard was- zou stellen, en hij, Capito, de taak op zich zou nemen met de belofte deze ook uit te zullen voeren, is het dan niet zo, dat wanneer hij uit de opbrengst van deze opdracht ook maar het minste in eigen zak had gesto¬ken, hij bij arbitrage veroordeeld zou worden tot vereffening van de schade en hij zijn eer zou verliezen? Nu hééft Sextus Roscius hem deze opdracht niet toevertrouwd, maar, wat nog veel ernstiger is, Sextus Roscius is mèt zijn eer, zijn leven en al zijn eigendommen door de raadsleden uit naam van de gemeenschap aan de zorgen van Capito toevertrouwd, en ik weet dat deze hiervan niet zomaar een kleinigheid in eigen zak heeft gestoken, maar dat hij mijn cliënt volledig heeft be¬roofd van zijn eigendommen; drie landgoederen heeft hij voor zichzelf bedongen; de wens van de raadsleden en die van al zijn stadgenoten was hem net zoveel waard als zijn eigen woord van eer.

Statistieken

Vertalingen op de site: 7.341

Nieuw afgelopen maand: 8

Gewijzigd afgelopen maand: 18