Roma > Boek 2
Hoofdstuk 24, taaloefeningen (DH)
1Werkw. vormBetek. inf.Act./Pass.StamConi./ind.Pv
remittamterugzendenact.mkconi.(of ind. fut.)ik
sumuszijnact.onregelm.indic.wij
comprehenditurgrijpenpass.mkind.hij
metuuntvrezenact.mkind.zij
sintzijnact.onregelm.coni.zij
possitiskunnenact.onregelm.coni.jullie
donatisschenkenact.a-stamind.jullie
agantleiden, doenact.mkconi.zij
aliminivoedenpass.mkind.jullie
poteskunnenact.onregelm.ind.jij
2
Indic. praes.Coni. praes.Futurum
gaudes – zich verheugenpetat – gaan naarinveniam – vinden
tacent – zwijgenintremus – binnengaanpermittes – toestaan
praebent – verschaffeninveniam – vindenflectent – buigen
persuadet – overredeninvitetis – uitnodigenagam – leiden, voeren
celas – verbergenaffirmemus – verzekereninvenies – vinden
parant – voorbereidenliberet – bevrijdenremittemus– terugzenden
parent – gehoorzameniaceas – liggen
cedas – gaan, wijken
detur – geven
agam – leiden, voeren
pareant – gehoorzamen
parent – voorbereiden
3
1 zodat (G) 2 opdat (D) 3 dat (G) 4 opdat (D) 5 zodat (G) 6 opdat (D)
4
1(C) Hoewel de zaken zo zijn (er zo voor staan), gaan we toch weg.
2(I) Nauwelijks waren we thuis gekomen, toen er plotseling een hevige storm opstak.
3(I) Wanneer een aanvoerder in het gevecht wordt gedood, ontstaat gevaar voor de soldaten.
4(C) Omdat/Toen de arts lange tijd zwijgend de wond bekeek, wanhoopte de gewonde meer en
meer aan zijn leven.
5Met onze Griekse vrienden hebben we over het Forum gewandeld.
*1: a/b 2: a/b 3: a/c 4: a/c 5: c
5
1waarom jullie je huiswerk niet gedaan hebben
5waar we zaten
6wat we gisteren gelezen hadden
8wie van jullie de sterkste is
6
Werkw. vormBetek. inf.Act./pass.StamConi./ind.Pv
vocaresroepenact.a-stamconi.jij
audiebanturhorenpass.i-stamind.zij
essemuszijnact.onregelm.coni.wij
discedebasweggaanact.mkind.jij
persuaderemoverredenact.e-stamconi.ik
inveniretvindenact.i-stamconi.hij
poteramuskunnenact.onregelm.ind.wij
condereturstichtenpass.mkconi.hij
vinceremoverwinnenact.mkconi.ik
considerabantbekijkenact.a-stamind.zij
eratiszijnact.onregelm.ind.jullie
defenderentverdedigenact.mkconi.zij
7
WerkwoordenZelfstandige naamwoorden
timerem (impf., coni., 1e pers. ev) – bang zijnoccasionem (acc. ev) – gelegenheid
adessem (impf., coni., 1e pers. ev) – aanwezig zijnarcem (acc. ev) – burcht
regerem (impf., coni., 1e pers. ev) – regeren
arcerem (impf., coni., 1e pers. ev) – afhouden
possem (impf., coni., 1e pers. ev) – kunnen
considerarem (impf., coni., 1e pers. ev) – overwegen
considerem (impf., coni., 1e pers. ev) – gaan zitten
*Bij werkw. wijst -em op de 1e p. coni. impf.
Bij zelfst. naamw. wijst -em op de acc. ev.
8
WerkwoordenZelfstandige naamwoorden
defenderis (2e pers. ind. praes./fut. pass.) – verdedigenfoederis (gen. ev) – verdrag
eris (2e pers. fut. act.) – zijnterris (dat./abl. mv) – aarde
poteris (2e pers. fut. act.) – kunnenlaboris (gen. ev) – inspanning
terreris (2e pers. ind. praes. pass.) – bang maken
libereris (2e pers. coni. praes. pass.) – bevrijden
metuaris (2e pers. coni. praes. pass.) – bang zijn
regereris (2e pers. coni. impf. pass.) – regeren
*Bij werkwoorden wijst -ris op de 2e persoon van een passieve vorm, behalve bij de werkwoorden
esse en posse.
9
estis: jullie zijn – sitiserat: hij was – esset
possunt: zij kunnen – possintpotes: jij kunt – possis
eramus: wij waren – essemuspotestis: jullie kunnen – possitis
poteram: ik kon – potessem
10
Tekst 24.A: r. 1: gevolg; r.9: objectszin
Tekst 24.B: r. 5: doel; r. 6: gevolg; r. 7: tijdstip
11
maererentornanturvinceremhominem
incenderesfloresfueruntessent
oratoremnegaresnarrareturmalumus
interfeceratessetlibereturureretur
relinquererispossiderisscriberesegerunt
verteremalteram
fluereaudirem