Disco > Boek 1
Hoofdstuk 18, tekst B
'Zodra ik in het kamp aankwam, zag ik veel soldaten rondom het podium staan. Daar zaten twee mannen, allebei mooi gekleed. Wie was de koning?Omdat ik bang was dat te vragen, heb ik de man die aan de soldaten soldij gaf, met mijn zwaard gedood. Vervolgens, terwijl ik snel door de menigte heen probeerde te vluchten, hebben de soldaten mij gegrepen en voor het podium geplaatst. De andere man, die op het podium zat, zei: Ik ben de koning. Wie ben jij? Waarom heb je mijn secretaris gedood? Ik antwoordde: Ik ben een Romeins burger. Ze noemen mij Gaius Mucius. Ik heb als vijand een vijand willen doden. Als je mij doodt, zul je nooit meer onbezorgd slapen: want na mij zullen veel Romeinse jongemannen, dapper en onstuimig, proberen jou te doden.
Toen beval de wrede koning, die mijn dapperheid op de proef wilde stellen, slaven vuur te brengen. Ik stak terstond mijn rechterhand in het vuur en, terwijl het vuur deze verschroeide, zei ik: Kijk, ik vrees nog jou, noch het vuur, noch de dood.
Vervolgens was de koning door mijn moed zeer bewogen en heeft me naar Rome terug laten gaan'. Alle Romeinen prezen de dappere Mucius zeer en noemden hem sinds die tijd 'Linkerhandje'.