Latijn en Grieks.com
Latijn en Grieks.com
Latijn en Grieks.com

Cicero

De Amicitia 33 - 35

33. Maar luister, beste mannen, naar datgene wat zeer vaak tussen scipio en mij over de vriendschap gezegd werd. Evenwel zei hij dat er niets moeilijker si dan een vriendschap tot de laatste dag van zijn leven vol te houden. Want het viel vaak voor dat of niet hetzelfde voordelig was of dat men politiek niet dezelfde gedachte had. Hij beweerde vaak dat de gewoonten van de mensen veranderen, smmigen door tegenslagen, anderen doordat de leeftijd zwaarder om dragen werd. En hiervoor haalde hij het voorbeeld aan van de aankomende leeftijd en hij beweerd dat de meeste vriendschappen van jongens samen met hun toga praetexta weggelegd werden.

34. Maar indien ze volgehouden hadden tot de volwassenheid, zei hij, werd die toch door een conflict rond een vrouwenkwestie of rond een of ander belang verbroken, omdat elk van beiden niet hetzelfde kon verwerven. En als er zijn die een nogal langdurige vriendschap hebben opgebouwd, beweerde hij dat ze toch vaak aan het wankelen werd gebracht, indien ze verzeild was geraakt in een conflict over ereambten. Volgens hem was er immers geen groter verderf voor vriendschappen, dan bij de meesten hebzucht en bij al de vooraanstaanden strijd om de ereambten en roem, waardoor vaak de grootste vijandschappen tussen boezemvrienden ontstaan waren.

35. Hij zei dat grote en meestal terechte breuken ook opdoken, wanneer iets geƫist werd van vrienden dat niet rechtvaardig was, nl. dat ze ofwel dienaar van hun lust ofwel handlanger in onrecht zouden zijn. En dat zij die weigerden, toch door hen aan wie ze niet wilden gehoorzamen ervan beschuldigd werden het recht van de vriendschap met de voeten te treden, hoezeer ze het deden uit rechtvaardigheidsgevoel. Maar zij, die om het even wat van hun vriend durfden te eisen, toegaven door die eis dat zij dat zelf omwille van hun vriend zouden doen. Volgens hem, kon door hun klacht niet alleen hun vriendschappelijke band uitdoven, maar zelfs uitgroeien tot eeuwige haatgevoelens. Hij zei dat vele [gevaren] van die aard zijn, die als een dreigend noodlot boven vriendschap hangen en dat het vermijden van al die dreiging niet allen een zaak van wijsheid maar ook van geluk was.