Hoofdstuk 22, tekst A, taaloefening B

1. De oorlog, waarin zij vochten werd het einde van zijn stad
2. Jij, van wie jullie een slaaf hebben gedood, werd boos
3. De vrouw, die jij trouwt, is verstandig
4. De stad, waarin deze vreemdelingen wonen, is groot.
5. De meisjes, met wie wij een gesprek voerden, hebben allen vele rampen doorstaan.
6. Het land, waaruit zij wegvluchtten, ging ten onder.
7. Wij weten de reden niet, waardoor de oorlog stopte.
8. Het schip, waarop Odysseus voer, was snel.
9. De moeder, op wie de dochter boos was, was zeer slecht.
10. Alle vijanden, die ik aanviel, vluchtten weg.