Hoofdstuk 24, tekst C: taaloefening

A- 1. C Zij lachten
2. D proberend
3. D duld
4. D jullie verblijven, verblijft!
5. D spreek
6. D vrezend
7. D menen
8. C Gebruik hebbend
9. D jij begint
10. D jullie hadden gevreesd
11. D loop!
12. D zij gebruiken
13. D jullie volgen

B- 1. Claudius was bang dat hij gedood zou worden
2. Omdat de onderbevelhebber een hinderlaag van de vijanden vreesden leidde hij het leger het legerkamp in
3. Wij zien de soldaten het theater in gaan
4. Soldaten, volgt mij!
5. De moeder vertraagde de zoon, terwijl zij hem omarmde opdat hij haar niet zou verlaten
6. Omdat zij vreesden dat de gelegenheid tot de vlucht voorbijging, zijn alle gevangenen snel hun aanvoerder gevolgd.
7. Toen de zon opkwam ben ik uit het huis weggegaan. Midden in de nacht ben ik eindelijk teruggekeerd.
8. Ik zag dat veel mensen rondom ons staan
9. "spreek!" zei de vader tegen de zwijgende zoon
10. de poort was geopend, maar niemand ziet britannicus weggaan.