Fortuna > Boek 2
Hoofdstuk 28, tekst A - taaloefening
A1. nom.ev. – een verschrikkelijker rumoer – terribilis
2. acc.ev. – een ernstiger zaak – gravis
3. nom/acc.mv. – grotere wonden – magnus
4. dat.ev. – aan/voor een fatsoenlijker man – honestus
5. gen.ev. – van een mooier gedaante – pulcher
6. nom/acc.mv. – hogere bergen – altus
7. dat/abl.mv. – aan/voor/met/door duisterdere nachten – obscurus
8. abl.ev. – met/door een triestere zaak – tristis
9. nom/acc.ev. – een wredere misdaad -- crudelis
10. dat/abl.mv. – aan/voor/met/door helderdere lichten – clarus
B
1. Nooit heb ik moeilijker werk voltooid!
2. Jij hebt mij een kortere brief gestuurd dan jouw vriend.
3. Jij hebt mij een kortere brief gestuurd dan aan jouw vriend.
4. De Romeinen waren tamelijk wrede mensen.
5. Terwijl zij meende dat die misdaad niet door haar zoon bevolen was, was de ongelukkige moeder met/door zeer veel wonden afgemaakt.
6. De man heeft twee zoons, van wie de ene langer is dan zijn vader.
7. Welke van beide volkeren was dapperder, de Galliërs of de Germanen?
8. Welke keizer was ooit wreder dan die Nero?
9. Rome had hogere muren dan Athene.
10. Aan Juppiter is een mooiere tempel gegeven dan aan Venus.
11. Hoewel zij vreesde dat zij gekomen waren om haar te vermoorden, was die vrouw toch tamelijk dapper.