Pallas > Druk 2: boek 1
Hoofdstuk 11, tekst C: taaloefening
Taaloefening A1. jullie berichtten
2. ik/zij zond(en) weg
3. hij hoopte
4. jij hoorde
5. hij stierf
6. wij komen, wij kwamen
7. ik/zij ging(en) uit
8. jullie woonden
9. ik/zij vroeg(en)
10. jij vond
Taaloefening B
1.(te) verbergen
2. hij nam
3. ik/zij vluchtte(n)
4. ik/hij was
5. hij riep
6. zoek
7. beveel
8. weest niet
9. wij redden (o.v.t.)
10. jullie hoorden
Taaloefening C:
( dit hieronder in lettertype : symbol, en dan de goede griekse taal kiezen, klassiek )
1. Aqanaqw
2. LampraV
3. Andreion
4. adikoV
5. EunouV
vertaling:
1. De onsterfelijke godin
2. De schitterende eilanden
3. de dappere soldaat
4. Het onrechtvaardige verdriet
5. De goedgezinde koningin
Taaloefening D:
1. de hydra had één onsterfelijke kop
2. de goden waren onrechtvaardig voor Ifigeneia
3. soldaten, zoek de verschrikkelijke strijd niet
4. de slavinnen weenden lange tijd om de dood van hun meester
5. kinderen, vlucht niet voor het angstaanjagende beest
6. de vreemdelingen woonden daar niet meer
7. De legeraanvoerder doodde het hert gewijd aan de godin.
8. de onrechtvaardige godin vroeg het offer van Ifigineia
9. de andere legeraanvoerders konden het offer niet verhinderen.
10. De oorzaak van de vele tranen was het ongeluk van de soldaten.