Latijn en Grieks.com
Latijn en Grieks.com
Latijn en Grieks.com

Via Nova > Boek 2 Imperium

Hoofdstuk 16, tekst 2: Over de wonderlijke oeros

Tussen de maaltijd vertelden Celerinus en Claudius oude verhalen van de diensttijd . De een probeerde aan de ander altijd wonderlijkere dingen te vertellen. Celerinus hield een grote hoorn vast in plaats van een beker. Hij liet zijn vriend de hoorn zien en zei: 'Dit is de hoorn van een oeros.' Claudius zei dat hij nooit een oeros had gezien.

5 Toen vertelde Celerinus zijn gast over de oeros : 'In Germanie is het bos Hercynia, waar vele huiveringwekkende beesten wonen. Het meest woeste beest is de oeros. De vorm van de oeros is zodanig als die van een stier, maar de hoorns zijn verschillend. Bovendien is de oeros ongeveer zo groot als een olifant. Hij spaart noch andere beesten noch mensen, terwijl hij door het bos dwaalt. Daarom staat het vast dat de oeros niet alleen zeer snel, maar ook zeer gevaarlijk is.

10 ' Vervolgens zei Claudius: 'Wie kan zo een woest beest pakken?' Celerinus antwoordde dat de Germanen oerossen in valkuilen vingen, vervolgens doodden en de hoorns afhakten. Hij zei:" barbaren vinden dat een dergelijke hoorn meer waard is dan goud, want wanneer iemand zeer veel hoorns kan laten zien, prijzen de Germanen hem het meest. Vervolgens vullen ze bij de feestmalen de hoorns in plaats van de bekers met wijn.

15 " Claudius dacht even na. Hij zei: 'Ik zie dat jij een hoorn bezit, maar ik kan nauwelijks geloven dat jij zelf tegen een oeros opgewassen bent. Celerinus lachte en hij ontkende dat hij een oeros gedood had." Zonder twijfel herinner jij je dat het dobbelspel aan de barbaren zeer bevalt. Eens ontvingen de germanen mij als de gezant van het romeinse legioen. Na het eten speelden wij het dobbelspel. Zo heb ik makkelijk de hoorn van een oeros verworven."