Latijn en Grieks.com
Latijn en Grieks.com
Latijn en Grieks.com

Bello Gallico > Boek 2

Tekst 4: ...en lichten Caesar onderdanig in

Wanneer hij hen vroeg hoeveel en welke volksgemeenschappen er onder de wapens waren en wat ze in de oorlog konden, ontdekte hij zo dat vele Belgen van oorsprong Germanen waren, dat ze van oudsher over de Rijn gekomen waren, dat ze zich omwille van de vruchtbaarheid van deze plaats zich genesteld hadden en dat ze de Galliërs, die op die plaatsen woonden, verdreven hadden. Ze waren de enigen die ten tijde van onze grootouders en nadat heel Gallië geplunderd was, de Teutonen en de Cimbri binnen hun grondgebied verhinderd hadden en hierdoor gebeurde het dat ze door de herinnering aan deze zaken zichzelf grote verwaandheid en gezag toekenden.
Over hun aantal hadden ze alles ontdekt, zeiden de Remi, omdat ze verbonden door nabuurschap en verwantschap, ook vernomen hadden hoeÂÂÂÂ’n grote masa elk in de gemeenschappelijke vergadering der Belgen voor de oorlog beloofd had. Onder hen vermochten de Belovaci het meeste zowel in dapperheid als in mensen: deze konden 100 000 gewapende mannen bijeenbrengen, hadden uit dat aantal nog eens 60 000 elitesoldaten beloofd en eisten het oppergezag van de hele oorlog voor zich. De Suessionen waren hun naasten: ze bezaten een zeer uitgestrekt gebied en zeer vruchtbare akkers. Bij hen was Diviciacus koning - zelfs in onze tijd de machtigste van heel Gallië- die niet alleen over een groot deel van onze streken maar over Brittannië de heerschappij had. Nu was Galba koning, aan wie wegens zijn rechtvaardigheid en bezonnenheid het opperbevel over de hele oorlog met de toestemming van allen gegeven werd. In totaal hadden ze 12 steden en ze beloofden 50 000 manschappen en de Nerviërs, die onder hen beschouwd werden als de woestste en die zeer ver verwijderd waren, evenveel. De Atrebaten 15 000, de Ambianen 10 000, de Morinen 25 000, de Menapiërs 9 000, de Caleten 10 000, de Veliocassi en de Viromandi evenveel, de Atuatucen 19 000, de Condrusonen, de Eburonen, de Caerossen en de Paemannen, die in één naam Germanen genoemd worden, werden op 40 000 geschat.