Latijn en Grieks.com
Latijn en Grieks.com
Latijn en Grieks.com

Tablinum > Oude Druk

Tekst 3.7: Rome in oorlog met Alba Longa

De koning der Albani, Mettius Fufetius, brengt zijn troepen zo dicht mogelijk tot bij de vijand. Daarna stelt hij door middel van een gezant het volgende aan Tullus voor: "Voor de strijd, Tullus, of liever, als het mogelijk is in plaats van de strijd, zou ik met u willen samenkomen, en u bepaalde zaken voorstellen waarover ik al lang nadenk en die voor de Romeinse staat niet minder nuttig zullen zijn dan voor de Albaanse." Tullus stemt toe, maar stelt tegelijk toch de slaglinie op. Aan de andere kant doen de Albanen hetzelfde. Vervolgens stappen de leiders in het midden naar voren. Daar begint Fufetius als volgt te spreken: "Geen onbeduidende kleine onrechtjes, Tullus, zijn de oorzaken van deze oorlog. Het is de begeerte naar macht die twee verwante en naburige volkeren tot de wapens heeft geroepen. Maar op dit ene maak ik u attent: dat zowel ons als u de macht van de Etrusken bedreigt. U weet dat nog beter dan ik, want u bedreigt ze nog van meer nabij. Wanneer u dus het sein tot de strijd zult geven, zullen de Etrusken deze twee slaglinies in het oog houden en na de strijd zullen ze de overwinnaar en tegelijk de overwonnene, beiden uitgeput en verzwakt, aanvallen. Het is dus beter een andere weg in te slaan en zonder een grote slachting en veel bloedvergieten bij beide volkeren de zaak te beslechten." Dit voorstel beviel Tullus, hoewel hij vanuit de aard van zijn karakter en wegens de hoop op een overwinning meer voor een oorlog dan voor vrede gewonnen was. Toevallig waren er in beide legers een drieling, in leeftijd en krachten aan elkaar gewaagd, die bij de Romeinen Horatius, bij de Albanen echter Curiatius heetten. Aan deze stelden de koningen voor dat ze elk voor hun eigen vaderland zouden strijden. De drielingen stemden in met wat hen door de koningen werd voorgesteld. Met een eed bevestigden de koningen dat daar het oppergezag zou berusten, waar de overwinning zou liggen.