Roma > Boek 2
Hoofdstuk 27, opdracht 4
ik bid. coniunctivuszij baden.
zij hadden gebeden.
hij heeft geprobeerd.
jullie proberen.
jij probeert.
zij beschermden.
zij zullen beschermen.
hij geniet van.
jij genoot van. coniunctivus
genieten van.
te hebben genoten van.