Redde Rationem
Hoofdstuk 19, vertaling
De volgende dag was Amulius in het paleis, toen Antho, de dochter van de koning, met een bezorgd gezicht binnenkwam en haar vader met een bedeesde stem groette; daarna hadden de koning en zijn dochter het volgende gesprek.Koning: "Wat is er, mijn Antho? Waarom ben je gekomen?"
Antho: "Iets verontrust mijn geest, vader, maar ik durf het niet te zeggen."
Koning: "Zeg wat nodig is te zeggen, mijn dochter, ik zal niet boos zijn."
Antho: "Ik zal het zeggen; maar antwoord eerst: als jouw koninkrijk in gevaar zal zijn, wat zal je dan doen?"
Koning: "Onsterfelijke goden! Heeft iemand mijn koninkrijk in gevaar gebracht? Zeg: wie is het? Meteen zal ik die misdadiger straffen!"
Antho: "Dus je zult hem straffen; je zult hem niet vermoorden?" Koning: "Misschien zal ik hem doden, als ik anders niet veilig zal kunnen zijn. Maar vertel nu meteen: wie is die man die mijn koninkrijk in gevaar heeft gebracht?"
Antho: "Het is een vrouw; een vrouw van wie ik hou. Maar luister naar mij, vader: als je van me houdt -en je houdt van me, dat weet ik zeker- zul jij niet doden van wie ik, jou dochter, houdt. Bovendien zullen we veilig genoeg leven als...."
Koning: "Hoe kan een vrouw mijn koninkrijk in gevaar brengen?"
Antho: "Rea Silva, de Vestaalse maagd, heeft twee zonen. Maar je moet niet de ongelukkige vrouw vermoorden, want..."
Maar Amulius, die de overige woorden nauwelijks hoort, beveelt met luide stem een slaaf om Rea met haar zonen meteen naar het paleis te brengen. Trillend stond Rea voor de boze koning, haar tweelingzonen dragend, die hun kleine armpjes naar hun moeder uitstrekten. Zij richtte zwijgend haar betraande ogen op de koning, en hoewel de koning haar veel vroeg, gaf zij geen antwoord. Tenslotte beval de koning zijn slaven Rea naar de gevangenis weg te brengen en haar zoontjes in de rivier te gooien. De slaven voerden de huilende vrouw en de schreeuwende jongetjes weg.