Hellenike > Boek 2
Hoofdstuk 6, tekst D
Ik igng gisteren naar het Lyceum, Kriton en ik trof Eut aan en D. terwijl ze met elkaar aan het praten waren. En jij weet van beiden mannen dat ze een goede reputatie hebben. Omdat ik hun reputaties wou horen zei ik: "jullie hebben de reputatie dat jullie de mensen aansporen tot de filosofie en de deugd, of niet?" "Wij maken inderdaar die indruk" "Welnu" zei ik "het is nodig dat jullie die jonge man aansporen tot de filosofie en deugd. En ze noemen hem Kleinias, hij is jong. Maar waarom ondervragen jullie de jongeman niet, terwijl jullie hier, in aanwezigheid van ons, praten" en Eu. antwoord onmiddellijk flink: "Maar het is nodig dat de jongeman antwoordt.""Maar," zei ik "Kleinias antwoort graag. Maar dikwijls gaan de vrienden naar hem terwijl ze praten en vragen. Zij ondervragen hem altijd omdat hij altijd praat en antwoort" En Eut zei: "Dus luister, Kleinias".