Hoofdstuk 9, tekst 1: Plinius klaagt over de geringe interesse in de literatuur (1,13)
Categorie: Boek > Fortuna > Boek 3
1. Gaius Plinius groet zijn vriend Sosius Senecio. Dit jaar heeft een grote oogst aan dichters gebracht/opgeleverd; de gehele maand April was er bijna geen dag waarop niet iemand uit eigen werk voorlas. Het doet me plezier dat de literatuur bloeit, talenten van mensen voor de dag komen en zich laten zien, hoewel men met weinig enthousiasme samenkomt om te luisteren. De meesten zitten op de ontmoetingsplaatsen en verdoen hun tijd om te luisteren met conversaties en van tijd tot tijd verzoeken ze dat aan hen wordt gemeld of de voorlezer al is binnengekomen, of hij zijn voorwoord heeft gesproken of hij zijn boek grotendeels 5 heeft gelezen. Dan pas, en dan ook langzaam en aarzelend, komen ze; en toch blijven ze niet, maar gaan voor het eind weg, sommigen onopvallend en stiekem, anderen openlijk en vrijuit. Maar, bij Hercules, men vertelt dat in de tijd van mijn ouders keizer Claudius, toen hij op de Palatijn wandelde en geschreeuw had gehoord, naar de reden (ervan) heeft gevraagd, en toen gezegd was dat Nonianus uit zijn werk voordroeg, onmiddellijk en onverwacht naar de voordrager/voordracht is gegaan. Nu/tegenwoordig, juist degene die de meeste tijd heeft, ver van te voren gevraagd en herhaaldelijk aangespoord, ofwel 10 komt niet of als hij komt, klaagt hij dat hij zijn dag heeft verspild (omdat hij hem niet heeft verspild). Maar des te meer moeten zij geprezen en goedgekeurd worden die deze ofwel ongeïnteresseerdheid van toehoorders ofwel trots niet afhoudt van het enthousiasme om te schrijven en voor te dragen. Ik persoonlijk heb bij bijna niemand ontbroken. De meesten waren weliswaar vrienden, want er is bijna niemand die van literatuur houdt, zonder dat hij tevens ook van mij houdt. Om deze redenen heb ik langer/meer tijd in de stad doorgebracht dan ik had gepland. Ik kan 15 nu eindelijk mijn buitenverblijf weer opzoeken en iets schrijven, wat ik niet voorlees om te voorkomen dat ik geen toehoorder schijn geweest te zijn, maar schuldeiser van diegenen bij wier voordrachten ik ben geweest. Want zoals bij andere zaken, zo gaat dankbaarheid verloren bij een vriendendienst om te luisteren, als deze (vriendendienst) zou worden geëist.